•  

    Een zekere Louise Vekemens en haar Broer Benoît uit Heusden probeerden in maart 1917 over de draad te geraken met de hulp van de Hamontse passeurs Koentje Vos en broeder Serneels. Deze poging mislukte doordat de grenswacht juist op dat moment vervangen was. De vluchtelingen werden opgevangen door burgemeester Keunen.

     

    In de nacht van 17 mei werd eindelijk een tweede poging ondernomen. De groep was inmiddels aangegroeid tot 5 personen met een Antwerpse ‘pastoor’ Jageneau, een jood uit Antwerpen en een Gentse spion, Verbruggen genaamd. Veldwachter Willekens en Koentje Vos uit Hamont namen een isoleertafeltje en een reeks gummihandschoenen mee om de gevaarlijke overtocht te wagen.

     

    Door verraad bij de Duitse grenswacht liep het totaal verkeerd af. Drie personen werden gepakt en Louise Vekemans werd ernstig verwond en door toedoen van dokter Somers in het Sint-Jan Berchmanstehuis in Hamont opgenomen.

     

    Hamont en omgeving werden daarna opgeschrikt door een ware razzia waarbij uiteindelijk zo’n 30 personen gearresteerd werden.

     

    Drie doodstraffen werden uitgesproken voor priester Willem Ballings, burgemeester Keunen en juffrouw Vekemans, die nadien werden omgezet in levenslang.

     

    Bron: Luk Van de Sijpe

    Beeld: collectie Documentatiecentrum Dr. Bussels, Hamont-Achel.

     

  •  

    Voor de familie Opsteyn in Maasmechelen is 11 november 1918 een heuglijke dag. Wapenstilstand betekent dat vader Thomas zal terugkeren uit de oorlog. De Duitsers zijn verslagen en de wachters van de Dodendraad verlaten hun posten. De kleine Hendrik “Harieke” Opsteyn denkt dat nu ook het gevaar van de draad is geweken. De getuigenis van meester Gorissen uit Mechelen-aan-de-Maas schetst op tragische wijze wat er gebeurt op Geneuth:

    “Op 11 november 1918 was het feest in het dorp. De klokken galmden over Mechelen en Frens de Bekker stapte met roffelende trom door de straten. De oorlog was voorbij! Iedereen deelde in de vreugde. Niemand kon vermoeden dat ’s anderendaags een tienjarige jongeling als zoveelste de lange rij van oorlogsslachtoffers zou aanvullen. Ik herinner me het nog alsof het gisteren was. Nest Booten vertelde het me. Nest was aan de Maas de koe gaan hoeden en kwam me achter het kerkhof tegemoet. “Harieke Opsteyn is dood!”, riep hij me toe. “Harieke dacht dat nu de oorlog toch voorbij is, er geen stroom meer op de draden stond. Hij moest zijn kinderlijk geloof bekopen met de dood.”

     

    De kleine Hendrik Opsteyn denkt dat zijn vader meteen de dag na de wapenstilstand vanuit Nederland terug naar huis komt en met de veerpont tussen het Nederlandse Meers en Geneuth de Maas zal oversteken. Hij wil de eerste zijn om zijn vader te verwelkomen en rent naar de pont. Overtuigd dat de Duitsers weg zijn en dus ook de elektriciteit is afgesloten, neemt hij de kortste weg en wringt zich tussen de draden door. Hij wordt neergebliksemd en sterft ter plekke.

     

    Het duurt nog tot na de ondertekening van de wapenstilstand eer de Nederlandse regering de onderhandelingen en de repatriëring begint. Pas vanaf december 1918 kunnen de geïnterneerden terugkeren naar België. Vader Thomas Opsteyn kan dan ook pas terug. Bij thuiskomst op Geneuth rest hem enkel een grafje en een foto van zijn moeder met kleine Hendrik als herinnering aan zijn liefste zoon. De foto is gemaakt door een Duitse bewaker van ‘den draad’. De draad die de dood van zijn zoon veroorzaakte.

     

  •  

    Op 15 oktober 1916 raakte Herman Maesen uit Bocholt per ongeluk een draad van de elektrische versperring aan die de Duitsers rond Bocholt hadden opgericht. Hij was op slag dood. Kapelaan Martin Zeegers vermeldt het voorval in het verslag dat hij na de oorlog opmaakte:

    “Eenige maanden later wordt een driedubbele draadversperring getrokken van af het kanaal nabij Gena door het Goolder tot aan het kanaal op Sluis 18. Deze draad kostte het leven aan Hermanus Maesen, wonende op de boerderij “Kulen”. Deze niets vermoedende gaat op zondag namiddag zijn veldvruchten bezichtigen en trapt op een afgevallen elektrische draad, die den stroom moest overbrengen naar de versperring. Schrijver dezes trof hem eenige oogenblikken nadien in verkoolden toestand aan. Het lijk moest twee uren brandend blijven liggen eer bevoegde Duitschers hulp brachten. De man liet na een weduwe met vier kinderen.”

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Herman Maesen werd geboren in Grote-Brogel op 21 februari 1872 en was de zoon van landbouwer Peter Jan Maesen (°Bree 1833) en Maria Catharina Dreesen (°Reppel 1838). Hij trouwde op 9 januari 1903 te Bocholt met Catharina Elisabeth Theunissen (Bocholt 1871-1938), dochter van landbouwer Jacob Theunissen en Wilhelmina Spreuwers.

     

    De elektrische draad sloot in 1916 Bocholt helemaal in. Bij ‘Kulen’, de boerderij van Herman Maesen, was een bewaakte poort over de Breeërweg aangebracht. Een wachthuisje stond tegen de gevel van de boerderij. De dakrand van het wachthuisje kon men goed blijven zien, totdat het afgebroken werd in mei 1997.

     

  •  

    De gewonde Franse kapitein Henri Giraud ontsnapt op 1 november 1914 uit een Duits veldlazaret bij de Frans-Belgische grens. Hij sluit aan als kassier bij een rondreizend circus en komt in Brussel in contact met Edith Cavell, een Britse verpleegster die in het verzet actief is. Zij zet Giraud op een ontsnappingsroute richting Nederland. Via de abdij van Tongerlo bereikt hij Turnhout, waar hij één nacht verblijft. In Weelde-Station verstopt hij zich onder de dekens van een lege bakkerskar. Nederlandse bakkers leveren met Duitse toestemming brood aan Belgische grensgemeenten. Een Duitse grenswacht werpt een onverschillige blik in de terugkerende kar en roept “vort” tegen de voerman. Giraud is vrij! Via Baarle-Nassau, Vlissingen en het Engelse Folkestone reist hij naar Frankrijk, waar hij staflid van het 5de Franse leger wordt. Edith Cavell vergaat het slechter. Zij wordt op 12 oktober 1915 door de Duitsers gefusilleerd.

     

    (Na WO1 wordt Giraud hiërarchisch overste van kolonel Charles de Gaulle.)

     

  •  

    In het overlijdensregister van Budel bevindt zich een bijzondere akte. Deze vormt een afschrift van een in Hamont opgemaakte overlijdensakte. Veldwachter Christiaan Willekens en kantoorschrijver Felix Spaas, beiden uit dit Belgische stadje, legden daarin een verklaring af. Zij vertelden “het lijk gevonden te hebben aan den draadversperring Belgische grens” op 13 november 1916 om 20.00 uur. Het ging om het lichaam van Hendrikus Josephus van der Linden, 57 jaar oud, geboren en wonende te Budel. De akte vormt de schriftelijke neerslag van één van de vele drama’s aan de draad. Het gaat om het enige bekende slachtoffer uit Budel.

     

    Wat was er gebeurd? Van der Linden, een ongehuwde metselaar uit de Buulderbosch, had die maandag 13 november lang in een café in Budel-Schoot doorgebracht. Hij zou hier echter meer koffie dan jenever gedronken hebben en “volstrekt niet dronken” geweest zijn. Ook een ‘verdachtmakend gerucht’ dat er een weddenschap in het spel was, werd in de pers ontkend. Van der Linden verliet het café die avond om half acht om naar Hamont te gaan, waar hij als metselaar werkte. Hij wilde zijn gereedschap gaan halen. Vanwege de elektrische draad werd hem afgeraden naar België te gaan. Maar die raad sloeg hij in de wind, met fataal gevolg. Even voorbij Budel-Schoot, aan de Nederlandse zijde van de draad, werd hij niet lang daarna dood gevonden.

     

    De Duitse grenswachten verplaatsten het lichaam naar de Belgische kant, waar het een dag later herkend werd. Aan de sporen op zijn lichaam en op de draad leidde men af dat hij één van de draden moet hebben vastgepakt.  Door tussenkomst van burgers werd het lichaam van Hendrikus van der Linden door de Nederlandse autoriteiten opgeëist. De verantwoordelijke Duitse officier antwoordde echter: “Wir lassen keine Lebendigen und keine Toten aus”. Door bemiddeling van de burgemeester en de veldwachter kon het lichaam toch naar Nederland worden overgebracht. De opgemaakte overlijdensakte en een bericht in de Meierijsche Courant over dit “Eerste menschelijk slachtoffer” van Budel zijn de stille getuigen van dit drama.

     

    Bron: Heemkundekring ‘De Baronie van Cranendonck’

    Beeld: fragment kaart collectie Marc Stevens

     

  •  

    Hippoliet van Caesele, Den Djaak, was geboren Maldegem en 34 jaar oud toen de oorlog uitbrak. Tijdens de bezetting ging hij regelmatig over en weer bij de grens. In eerste instantie met familiecorrespondentie, maar later ook met berichten van frontsoldaten of vluchtelingen. Na de plaatsing van de Dodendraad ging Den Djaak door. Zelfs toen hij werd gezocht door de Duitsers. Hij smokkelde ook mensen de grens over: onder andere vrijwilligers of achtergebleven soldaten die zich bij het Belgische leger wilden voegen, burgers die gezocht werden en spionnen.

     

    Duitse deserteur

    Op een dag kwam hij in contact met een Duits militair die wilde deserteren. Na enkele dagen stemde den Djaak in om de man over de grens te brengen, den Djaak begon de Duitser steeds meer te wantrouwen. Toen ze in Nederland waren wilde de soldaat terug naar België. Hij was bang om in Nederland geïnterneerd te worden en dacht veiliger te zijn in het bezette België. Toen wist den Djaak dat deze Duitser op hem was afgestuurd om zijn smokkelroute te ontdekken en mogelijk om hem te laten oppakken. Bij terugkeer nam Den Djaak een besluit: hij of ik. En op korte afstand van de dodelijke draad gaf hij de Duitser een duw waarna deze overleed aan de draad. Den Djaak verdween in Nederland want hij had een zending met waardevolle stukken bij zich die absoluut niet in Duitse handen mocht vallen. Den Djaak leefde ondergedoken maar werd soms toch verklikt. Meerdere keren wist hij te ontsnappen maar hij liep daarbij verschillende schotwonden op.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Doodstraf

    Uiteindelijk werd hij gepakt en verscheen hij voor de strafrechtbanken van Brugge en Gent. Hij werd zwaar onder druk gezet, maar loste geen woord, ook niet toen hij veroordeeld werd tot de dood met de kogel. Zijn straf werd kort daarop omgezet in levenslange hechtenis en hij werd gedeporteerd naar Duitsland. Tijdens zijn gevangenschap overleed zijn vrouw en een van zijn kinderen. Hij is vereerd omdat hij zijn vaderland verdedigd heeft. Eerst met de wapens, daarna door gevaarlijke heimelijke diensten. Hippoliet van Caesele, Den Djaak, stierf uiteindelijk te Maldegem in 1951.

     

    Bron: Cyriel Cauwels in Vrij Maldegem 1971

    Foto’s: een hek in de Dodendraad bij de provinciale grenspaal tussen Maldegem en Eede. Herkomst: grensmarkeringen.be

     

  •  

    In de nacht van 12 juli 1915 werd Leander Waeghe dodelijk in borst en hoofd getroffen door kogels van Duitse schildwachten. Dit gebeurde op de Hazegraspolderdijk in Knokke, vlak bij de Nederlandse grens. Leander Waeghe smokkelde regelmatig brieven van Knokke, via Retranchement naar Sluis. Brieven voor strijdende Belgen aan het front. Hij had in de grond onder de elektrische draad een houten kuip aangebracht. De opening van de kuip had hij gecamoufleerd.

     

    Foto: vier wachters bij het dode lichaam van Leander Waeghe. Collectie: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Het Leven

     

  •  

    Zondag 13 augustus 1916 vond in Neeritter een noodlottig ongeval plaats. Boer Leeters woonde op Belgisch gebied, op de pachthoeve Keyershof. Die hoeve werd echter door de dodendraad van België gescheiden. Boer Leeters ging aan de draad achter zijn hoeve met enkele familieleden praten. Hij reikte een Duitsche soldaat een boterham aan, maar raakte daarbij ongelukkiger wijze de elektrische draad. Hij was op slag dood. Zijn dochter, die hem wilde bevrijden, kreeg brandwonden, maar kon door de Duitser met een isoleerstok worden gered.

     

    Bron: De Nieuwe Koerier 19 augustus 1916

     

  •  

    Alcide Dumont, een bewoner van de Frans-Waalse grenstreek, besluit in september 1917 om samen met twee dorpsgenoten naar Nederland te vluchten en van daaruit naar het front te trekken. Hij is op wraak uit omdat de Duitsers in 1914 zijn vader hebben doodgeschoten.

     

    Na een aantal lange dagmarsen komen de jongelingen aan bij de Dodendraad in Meerdonk nabij hoeve ‘Fort Spinola’. Alcide en zijn kompanen hebben onvoldoende geld om een passeur te betalen en willen op eigen houtje de draad overwinnen. In de nacht van 20 op 21 september 1917 sluipen de mannen naar de draad. Ze maken plannen om door de twee onderste draden door te glippen. Wanneer Alcide door een onoplettendheid zijn elleboog op de onderste stroomdraad legt heeft dit fatale gevolgen. De Duitse wachters komen aangesneld en de twee vrienden van Alcide kunnen slechts op het nippertje vluchten.

     

    Bronnen:

    Vanneste, De Doodendraad, Gent, 2013

    Overlijdensregister Meerdonk, Gemeentearchief Sint-Gillis-Waas

     

  •  

    Frans de Bont spioneerde voor het Britse leger tijdens Eerste Wereldoorlog. Hij bracht boodschappen over vanuit Turnhout door de grote poort in de Dodendraad te Ravels naar zijn geboortedorp Weelde. Deze boodschappen zaten verborgen in een holle sleutel: een sleutel die open gevezen kon worden. In de holle opening was plaats voor een kort bericht. Na de oorlog ontving Frans De Bont de British War Medal. Volgens het doodsprentje van Frans de Bont was hij ook Ridder in de Orde van Leopold II, drager van het Oorlogskruis 1904-1918 en van verschillende eretekens.

    De ‘held’ van dit verhaal werd kassier van de Nationale Bank van België in Turnhout. Zijn broers Henri en Gust de Bont werden onderwijzer aan een privéschool in Turnhout. De drie broers bleven bij hun ouders wonen en stapten elke dag door de heide van Weelde naar Turnhout en terug. Na de overplaatsing van Henri naar een schooltje in Merksplas bleven Gust en Frans heen en weer stappen tussen Weelde en Turnhout.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Passierschein

    In 1915 werd door de Duitsers ‘de Dodendraad’ aangelegd. Turnhout lag in bezet gebied, maar Weelde lag ten noorden van de draad. De twee broers zouden een ‘Passierschein’ van de Duitsers hebben gekregen om ‘den draad’ tweemaal per dag te mogen passeren. En wel door een 'poort’ aan de brug over het kanaal in Ravels.

    De broers werden in Turnhout gecontacteerd door iemand die voor de Britse spionagedienst werkte. Gust de Bont vond dit te link en besloot om de Dodendraad te vermijden. Hij vestigde zich in Turnhout en trouwde in 1915 met Marie-Louise de Clerck. Zijn broer Frans begon wel te werken voor de Britse geheime dienst, waarschijnlijk de Secret Service. Hij was de geschikte persoon om

    berichten over te brengen naar de andere kant van de Dodendraad.

    Zijn schoonzuster, Maria Hortentia de Bont-Van Ael, smokkelde de berichten vanuit Weelde over de Nederlandse grens tot in Baarle-Hertog. Zij was gehuwd met Alfons de Bont, een broer van Frans. In de Eerste Wereldoorlog was hij onderwijzer in Baarle-Hertog. Vanuit Baarle-Hertog konden de berichten rechtstreeks overgeseind worden naar de Britse Secret Service. Ook Maria Hortentia de Bont-Van Ael heeft een British War Medal gekregen.

     

    Opgerold

    Het is onduidelijk hoe lang Frans de Bont agent is geweest voor de Britten. Wel is bekend dat de hele filière van de spionagedienst door de Duitsers werd opgerold tot in Turnhout. Frans ontsnapte aan gevangenneming doordat de Duitsers bij de Duitsers bij de ‘verkeerde’ De Bont terecht kwamen. Gust de Bont was als onderwijzer namelijk beter bekend in Turnhout. Maar de Duitsers konden hem niets ten laste leggen. Het net van de Secret Service in België werd eind 1916 volledig geëlimineerd.

     

    Bron: Michel de Bont

    Foto boven: collectie Hans van Lith

     

  •  

    Jan van Dorsselaer werd geboren te Lamswaarde in 1887. Zijn vader was koopman en commissionair voor suikerbieten. Tevens baatte hij café “de suikerbiet” uit en zijn vrouw een winkel in kruidenierswaren, stoffen, band etc. Jan werd timmerman en huwde Maria van Driessche. Ze kregen een dochter Liza en zoon Jacobus.

     

    In de nacht van zeven op acht februari 1918 probeerde hij, volgens overlevering, voor de eerste keer zijn geluk in de smokkel naar België. Wat werd gesmokkeld is onbekend, evenmin wie zijn maten waren. Als locatie werd de Muggenhoek in de Prosperpolder uitgekozen naast het erf van de familie Van Royen die in “niemandsland” woonde. Tijdens zijn poging de draad te passeren, raakte hij die en was op slag dood. Het lijk werd door de Duitse grenswachten weggehaald. Zonder enige plechtigheid of familie is Jan begraven op het kerkhof te Prosperpolder. Een houten kruis markeerde het graf totdat ook dat verdween.

     

  •  

    De vader van René Burggraeve uit Moerkerke had als voerman van de Duitsers een pas gekregen om regelmatig met paard en wagen van Moerkerke naar Brugge -heen en terug- te rijden. Deze 'schein' was verleend op verzoek van het 'Plaatselijk Spaans-Amerikaanse Bevoorradingskomiteit' en mocht alleen dienen om in Brugge de nodige distributie-levensmiddelen voor Moerkerke af te halen. Hij nam zijn zoon René als hulpje mee op deze tochten. Al gauw namen zij vanuit Moerkerke zakken graan, vlees of aardappelen mee die ze van een boer of smokkelaar konden kopen en waar ze in Brugge in ‘t geheim ‘dik geld’ mee konden verdienen. In het begin ging het nog om kleine hoeveelheden smokkelwaar, maar al gauw kregen ze meer lef en namen ze meer risico’s. Daarmee verdienden ze een extra 'vette stuiver' die voor het grote huishouden goed van pas kwam, maar het kon ook gevaarlijk zijn.

    Bij controles door de Duitsers werd er steeds oppervlakkig in de wagen gekeken en werd de waar onder de lege zakken niet ontdekt. Totdat het een keer goed misging en alles van de wagen werd gegooid en de zakken vol rogge tevoorschijn kwamen. René kon het niet aanzien hoe zijn vader werd afgeranseld en wil ingrijpen, maar wordt tenslotte zelf ook in elkaar geslagen.

    Vader Burggraeve wordt voor 18 dagen gevangen gezet en René zint op wraak om het de Duitsers betaald te zetten dat ze zo afgeranseld zijn. Omdat hij kort daarna wordt opgeroepen om voor de Duitsers te werken besluit hij naar Nederland te vluchten om vandaar naar Engeland uit te wijken en zich als vrijwilliger aan te melden. Aldus zou hij in de Belgische loopgraven terecht komen en zijn wraak een vaderlands verloop kunnen geven...

     

    Op een avond trekt hij via Den Hoorn in de richting van café ‘Kongo’, tussen Lapscheure en Middelburg. Om in Nederland te komen, heeft hij het plan met een polsstok over de elektrische grensafscheiding springen. Hij sluipt tot tegen de elektrische draad. Pas dan ziet hij het onmogelijke van zijn plan: de drie draadversperringen liggen veel te dicht bij elkaar.

     

    Twee weken later doet hij een nieuwe vluchtpoging; ditmaal met behulp van een tang. Hij nadert al sluipend de grensversperring. Plots ziet hij twee Duitse schildwachten, pinhelm op het hoofd, geweer in de linkerhand. Zij staan met de rug naar hem toe. René wacht. Het lijkt eindeloos. Als de mannen elk een andere richting uitgaan, wipt hij recht en spurt naar de plaats waar de Duitsers stonden. Hij valt op zijn knieën. Met beide handen grijpt hij de tang en knipt de onderste draad door. Meteen klinkt een alarmbel. Een lichtstraal glijdt over de grond! Knip! Een tweede draad springt stuk. Hij legt zich plat en kruipt door het brede gat.

    "Wer da?" Het is een zware, langgerekte roep. Bewegingloos blijft hij liggen. "Wer da?" klinkt het opnieuw, nu dichterbij! Twee schoten knallen!

    René loopt, duikt in een gracht, blijft verborgen voor de glijdende lichtbundel. Hij is over de grens. Achter een hoge dijk ziet hij het dak van een woning. "Het huisje van weduwe Wiene," herinnert hij zich. Daar is hij veilig.

     

    Tekstbewerking: Denis Raman

    Foto: Nederlandse grenswachters bij de Dodendraad langs de Damse Vaart. Collectie: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Het Leven.

     

  •  

    Belgische vluchtelingen in Reusel en omgeving

    Dat Reusel tijdens de Eerste Wereldoorlog helemaal gespaard bleef klopt niet. In Arendonk waren veel mannen werkzaam in de sigarenindustrie. Door de oorlog kwam de sigarenmakerij in Arendonk stil te liggen. Veel mannen gingen in Reusel wonen. In Reusel en omgeving zijn tijdens de Eerste Wereldoorlog alle Belgische vluchtelingen en hun verblijfplaats in een bevolkingsregister bijgehouden. Daarin is vastgelegd dat het horlogemakers-gezin van Jan Joseph Leopold (Sjef) Wijnen en zijn vrouw Maria van de Weijer medio 1915 met hun kinderen naar Bladel zijn uitgeweken. Het jonge gezin is het kanaal overgestoken en via de Reuselse Moeren in Reusel terecht gekomen. In Reusel zijn ze doorverwezen naar Bladel en hebben daar aan de Raambrug onderdak gevonden. Hun zoontjes Frans en Charles zijn daar geboren.

     

    Sigaren en klokken

    Voordat de familie naar Bladel vluchtte, repareerde Sjef in de avonduren al klokken en horloges. Overdag verdiende hij de kost met het maken van sigaren. Zijn zoons Tinus en Harrie werden later horlogemakers en hadden samen een horlogezaak in Bladel. Sjef kreeg een bloeiende zaak in Reusel die nu in handen is van zijn zoon. Moeder Maria van de Weijer was een zorgzame en sterke vrouw die zelfredzaamheid hoog in het vaandel droeg. Maria was vroedvrouw en vaak op pad om bevallingen te begeleiden. Haar kinderen moesten dan bijspringen in het snel groter wordende gezin. Vader leerde zijn zonen al op jonge leeftijd het vak van klokken- en horlogemaker. Op latere leeftijd gingen ze naar de vakschool om de nodige papieren te halen voor het horlogemakers-vak.

     

    van Bladel naar Reusel en weer terug

    Begin 1918 ging het gezin in Reusel aan de Hoeven 235 wonen. Het gezin moest de boerderij delen met nog een ander gezin van de familie Wijnen. Ook daar was het aanpassen geblazen want de woonruimte moest met elkaar gedeeld worden. In Reusel werd weer een zoon Charles en een zoon Harrie geboren, in Bladel ging het gezin weer aan de Raambrug wonen. Hier werden in de jaren 1921 tot en met 1933 de kinderen Anna, Emma, weer een Charel, Emma en Jozef geboren. Het wel en wee van het gezin van Jan Joseph Leopold Wijnen is typerend voor vluchtelinggezinnen tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Het moet destijds heel moeilijk geweest zijn om onderdak te vinden en met hun kroost het hoofd boven water te houden.

     

    onderdak aan vluchtelingen

    De grote stroom vluchtelingen moet een grote inspanning hebben gevraagd van de Reuselse gemeenschap. Meer dan 300 vluchtelingen hebben jarenlang onderdak gevonden en gekregen bij particuliere Reuselse gezinnen. De gemeenschap hoefde de vluchtelingen, dankzij de sigarenindustrie, niet financieel te ondersteunen. Het grootste respect verdienen de vluchtelingen die in Reusel en omgeving onderdak hebben gevonden en zich onder heel moeilijke omstandigheden voorbeeldig aan het leven hier hebben aangepast. Vooral de ouders van gezinnen die in een moeilijke tijd het hoofd boven water hielden en zorgden voor hun kroost verdienen daarvoor alle respect.

     

    Lees verder >

     

    Bron: Thijs van der Zanden in ‘De Schééper 102, 2014

     

  •  

    Oorlogsverslag opgesteld door toenmalig pastoor Louis Raes

     

    Als een meer bijzondere eigenaardigheid van den toestand op Overslag moet eindelijk worden gemeld, de opsluiting, tussen twee draden, op een oppervlakte van 200 x 300 meters, van 60 huisgezinnen, met 196 leden, namelijk wanneer in het begin maart 1917, de Duitschers hunnen elektr. draad verplaatsten van de Hollandse grenslijn, naar verderop in België, achter de Kerk en pastorij, en de Holl. van hunne zijde daar eenen terug plaatsen op de grenslijn. Hierdoor werd een toestand geschapen die de menschen hier nooit zullen vergeten, en die ten eeuwigen dage tot schande zal strekken van Holl. beschaving. In afwachting dat hier aanhoren of daartegen verzet kon aangeteekend worden en met alle moeite eenige verbetering kon ingebracht worden, bleven de menschen hier eenvoudig opgesloten en bejegend met woord en daad, als wilde dieren, geen ander aanzien of mededogen waardig. De verbetering die er later aankwam, na veel loopens en moeite, bestond enkel hierin, dat de poort, eerst 3 maal, later 5 maal, eene uur zogezegd wordt open gesteld tot doorgang doch nog met welke plagerij. Alles ging af op Amsterdamsche uur en die uur ging voor of na volgens beloften of goedvinden van den bewaker. Dan het uur des morgens, zogezegd voor het werkvolk was, zoo ongenadig geschikt dat de menschen eerst nog eene uur of eene halve uur daar kunnen loopen al voor ze hun werk kunnen aanvangen des avonds al reeds eene of eene halve uur hun werk hadden moeten staken!

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Regenden ze uit bij slecht weder, of hadden zij afgewerkt, zij moesten het maar weten, er was geen doorgaan. Ging iemand met trein of boot, hij moest het ook wederom maar zoo kunnen doen lukken of hij kon maar voor den draad en poort blijven vernachten. Des Zondags voor de goddelijke diensten wordt men door gelaten vijf of 7 minuten voor den tijd; na de diensten mocht men niets vertoeven, zelfs niet eene mis te bestellen in de sakristie of men stond voor de geslotene poort. Van de diensten ’s namiddags wordt geene rekening gehouden. Van na de Hoogmis bleef de poort dicht geheel den namiddag. Om de menschen er binnen toch niet te laten verhongeren was eenigzins voorzien door een voedingskomiteit, maar ook wederom het was ten koste van wel betaalde prijzen en veel loopens, wat slecht meel, wat bedorven haring, een of twee keeren in het begin wat spek en vet, wat slechten smaakloozen en taaien kaas en veel aardappelbloem (daar waren zij gereed mede). Al de andere benodigdheden daar was geen toelating voor, dat kon men zich maar ontzeggen of trachten te smokkelen, op gevaar natuurlijk van het opgepakt worden en er nog een proces en wat geldboete er bij te bekomen zoals dat overvloedig gebeurden elken dag. Dit alles wordt gedaan, zoo gezegd uit voorzorg tegen de Duitschers die er alles bij wonnen, maar in wezentlijkheit tegen de Belgen die zij alleen hebben geplaagd, geplunderd en getroffen.  Tegenover dit alles toch hebben de menschen zich voorbeeldig, kalm en moedig weten te gedragen met pijn en leed, zeker, in het hart maar met onderwerping en gelatenheid.

     

    Bron: Heemkundige Kring De Vierschaar, jaarboek 2014.

     

    Foto 1: Tijdens de eerste wereldoorlog werd deze koe door de Duitsers aangeslagen.
    De vermoedelijke smokkelaars werden verplicht, zittend op hun knieën, te luisteren hoe een Duits soldaat de koe een uitbrander geeft.

     

    Foto 2: Op het einde van de Langelede, bij de Oudenburgse Sluis, was in de herberg van Philemon Coone en Irma Van Graefschepe het Belgisch Kantoor ondergebracht. Dit was de Duitse Grenzwache nr.3, een grenspost aan de elektrische draad, waar men na controle via een afsluithekken naar de Sint-Elooipolder kon.

     

  •  

    Koewacht

    In november 1916 was een 25-jarige inwoner van Stekene met een truc de grens over gekomen naar Nederland. Toen hij een maand later, op 15 december, bij de zusters in het klooster te Koewacht, op 20 m. van de grens, iets wilde afleveren, kregen de Duitse grenswachten hem in de gaten. Vier soldaten onder leiding van een officier stormden door de poort in de draad het Nederlands grondgebied op en probeerden hem mee te slepen naar België. Zij werden echter tegengehouden door Nederlandse marechaussees en buurtbewoners.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Koewacht

    Toen in juli 1915 de dodendraad dwars door de kern van het dorp Koewacht werd geplaatst, konden de Nederlandse katholieken niet meer naar hun kerk op Belgisch grondgebied. Het werd uitsluitend toegestaan op zondagochtend, waarbij over een afstand van 100 m., lopend tussen twee rijen Duitse soldaten, de kerk kon worden bereikt. Er mocht geen contact zijn tussen de Nederlanders en de Belgen en omdat het een grotendeels gemengde bevolking was, probeerde men toch contact te hebben met de familie door briefjes onder de stoelen te plakken. Toen de Duitsers dit ontdekten, maakten ze daar een einde aan en in februari 1916 werd de grens ook voor de kerkgangers volledig gesloten.

     

    Rode Sluis

    Op 19 november 1916 voltrok zich een incident aan de grens te Rode Sluis. Hier passeerde de bietentram van Axel naar Moerbeke de grens. De bieten werden opgehaald uit de polders rondom Axel en Zaamslag en naar de suikerfabriek op Moerbeke gebracht. Normaal bleef de tram aan het hek in de versperring staan, maar deze keer niet. Hij reed de poort in de draadversperring kapot en kwam op het Nederlandse grondgebied tot stilstand. De machinist, de stoker en nog een derde man die zich had verschuild onder de kolen, ontsnapten op deze wijze naar Nederland.

     

  •  

    Ouwe Fritz was een gezapige Landsturmer die zich van de oorlog niet te veel aantrok en gewoon zijn dienst klopte aan de grens bij Zelzate, en waarbij hij het de plaatselijke bevolking niet te lastig maakte. Hij had maar een wens: dat de oorlog zo snel mogelijk gedaan zou zijn en hij kon teruggaan naar zijn gezin. Niet zelden liet hij kinderen spelen in de nabijheid van de draadversperring; hij waarschuwde ze voor het gevaar maar liet ze doen: het waren toch maar kinderen. Hij was gek van het kleine veertienjarige Marieke, die hem veel aan zijn eigen dochtertje deed denken.

     

    Geheim agent

    Een van voor de geallieerden werkende agenten uit Zelzate leefde net over de grens op Nederlands grondgebied en kende Marie vrij goed. Met tekens allerhande, van op de Nederlandse kant, kon hij Marie ervan overtuigen om aan Fritz de toestemming te vragen met hem te praten. De goede Duitser gaf het kind haar zin. Op zijn beurt gaf de agent een stuk hesp aan Marie, haar zeggende dat zij het met Fritz moest delen. De man smulde het lekker op, zo lang was het geleden dat hij nog iets lekkers gegeten had, dat hij de smaak ervan vergeten was! Dat was nog eens iets anders dan zwart brood en waterachtige aardappelen, het dagelijks rantsoen van de grenswachters! De agent kwam twee keer per week naar de grens. Fritz zag er helemaal geen kwaad in en verkneukelde zich telkens in een stuk chocolade of andere levensmiddelen die de agent meebracht. Hij vond het dan ook volstrekt normaal dat een Nederlandse vriend regelmatig wat lekkers naar het meisje bracht. Fritz wist ook wel dat er in België niets te krijgen was, en dat men in Nederland zo goed als alles kon kopen.

     

    Verborgen in chocola

    Uiteindelijk was het de bedoeling van de agent om via Marie een bericht te brengen naar een van zijn vrienden in Wachtebeke. De agent wilde dat de Wachtebekenaar hem regelmatig een verslag zou bezorgen over de regimenten die in en om de zone Wachtebeke, Moerbeke en Lokeren gelegerd waren. Het vertrouwen van Fritz in het kleine meisje was zo groot, dat hij uiteindelijk zelf voor haar op de uitkijk ging staan om te zien of er geen andere grenswachters in de buurt waren, dan wel of er geen geheime politie op komst was. Op een dag was het zo ver: de agent had in een pakje chocolade een bericht verborgen. Hij overhandigde een en ander aan Marie, terwijl ze bleven praten. Het meisje nam het berichtje uit het pakje en verborg het tussen haar kleren. Daarop ging ze Fritz een stuk chocolade geven en verdween ze.

     

    Agent M78

    De man in Wachtebeke werd uiteindelijk agent M78 in dienst van Landau, wellicht voor ORAM - een netwerk binnen de geallieerde inlichtingendiensten - en werkte al vrij snel met een zestal medewerkers, zelfs tot in het station van Gent. Hij produceerde belangrijke informatie, want die zone was de verst afgelegen rustzone, waar meestal fel gehavende eenheden zich terugtrokken of waar uit Rusland komende eenheden enige tijd verpoosden. Daar werden de eenheden gereorganiseerd en opnieuw ingedeeld: het was dus van het grootste belang om zo snel mogelijk over informatie ter zake te beschikken. Het Algemeen Hoofdkwartier in Engeland stuurde Landau zelfs een telegram met gelukwensen voor de bijzonder waardevolle informatie uit Wachtebeke: daar werd o.a. een eenheid geïdentificeerd waarvan het laatst was gehoord geworden aan het Roemeense front! Agent M78 werkte twee jaar lang voor Landau: twee keer per week bezorgde Marie de verslagen aan de agent aan de overkant van de versperring! Na enige tijd werd Marie zelf promeneur in en rond Zelzate. Dat is een agent die stiekem in de buurt van Duitse installaties of eenheden wandelt, de ogen goed openhoudt, eventueel een babbeltje slaat met militairen en probeert alle mogelijke informatie in te winnen.

     

    Doodstraf

    Twee jaar lang heeft Marieke Fritz beetgenomen. Toen ze 16 jaar oud was, werd ze evenwel gevat door een agent van de geheime politie die haar regelmatige bezoekjes aan de grens verdacht vond en haar doen en laten begluurde vanuit een huis in de onmiddellijke omgeving. Zij werd voor de militaire rechtbank veroordeeld tot de doodstraf. Gelukkig voor haar werd de straf omgezet in een levenslange gevangenisstraf. Zij zat dan ook gedurende drie maanden in de gevangenis, tot aan het einde van de oorlog.

     

    Na de oorlog

    Na de oorlog ontmoette Landau het meisje en haar trotse ouders in Brussel. Hij vroeg haar of ze haar slecht hadden behandeld in de gevangenis. Het was te verdragen, zei ze. “Ik wist dat de geallieerden mij zouden komen bevrijden.” Toen Landau het meisje zag, wist hij meteen waarom Ouwe Fritz was beetgenomen. Marieke had nog altijd die mooie open en jeugdige blik van een jong boerenmeisje. Toen hij haar gelukwenste met haar schitterend werk, antwoordde ze deemoedig en eerlijk dat de agent haar had gevraagd om het land te helpen: hoe kon zij zoiets weigeren?

     

    Bron: Prof. dr. Alex Vanneste, De Doodendraad.  De elektrische draadversperring aan de Oost- en Zeeuws-Vlaamse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, 2013, pp.105-107, naar Henry Landau, All’s fair.The Study of the British Secret Service behind the German Lines, New York, G.P. Putnam’s Sons, 1934.

     

  •  

    Met kerst 1916  smokkelt de Weerter grootgrondbezitter Jan Hendriks, 'Bolle Jan' 850 schapen hier langs de Weertbeek door het Wijffelterbroek naar het door de Duitsers hermetisch afgesloten België. De kudde trekt door 'leeg Niemandsland', waarna de Duitsers nabij grenspaal 164  even de dodelijke 2000 volt van de Dodendraad halen. De kudde brengt 79.600 mark op. Enkele dagen na de verdwijning bekent Bolle Jan de illegale uitvoer van de schapen. De 'hoogaangeslagen Weertenaar' gaat voor 2 jaar met zijn familie in ballingschap en na de oorlog zit hij zijn straf uit in Veenhuizen.

     

  •  

    Albert Sonck woonde in 1916 op de markt van Kieldrecht, samen met zijn vader, moeder en zus. Het gezin was in 1912 vanuit het Antwerpse Wuustwezel naar Kieldrecht verhuisd. De reden voor de verhuizing lag bij Alberts vader, Camiel Sonck. Als brigadier der douane kreeg hij een nieuwe standplaats in Kieldrecht.

     

    sluipwegen

    Door het beroep van zijn vader kende Albert de binnen- en sluipwegen rondom Kieldrecht als zijn broekzak. In het najaar van 1916 werden jonge mannen opgeroepen voor dwangarbeid in Duitsland. Albert Sonck besloot actie te ondernemen. Op 29 oktober 1916 probeerde hij met 137 jongemannen te vluchten en de grens met het neutrale Nederland over te steken. Hij deelde ze in groepen van vijf en gaf hen instructies. Zelf sneed hij de telefoondraden door die de wachtposten met elkaar verbonden. De meegetrokken jongens camoufleerden hun gezicht en handen met modder, en kropen dan, bij Ouden Doel en Prosperpolder, onder het prikkeldraad door.

     

    Duitse grenswacht

    Plots dook vanuit het niets een Duitse grenswacht op. Albert en enkele kompanen grepen hem vast en smeten hem tegen de elektrische hoogspanningsdraad met de dood tot gevolg. Na dit incident ging de ontsnappingsactie door en slaagden ze erin voorbij de Dodendraad te komen. De meeste jongemannen sloten zich na de oversteek aan bij het Belgische leger.

    Pas later ontdekten de Duitse bezettingsofficieren wat er was gebeurd. Onmiddellijk lieten zij alle achtergebleven mannen voor het gemeentehuis van Kieldrecht verzamelen om zich naar de Kommandatur van Sint-Gillis-Waas te begeven. Omringd door soldaten zag de bevolking van Kieldrecht de resterende jongens naar Duitsland vertrekken. Toch heeft deze actie ervoor gezorgd dat veel inwoners uit de grensgemeenten konden ontsnappen aan de Duitse dwangarbeid.

     

    Repressie

    Na het incident liet de repressie in Kieldrecht niet lang op zich wachten. Op 30 november 1916 werd veldwachter Jozef d’Hamers opgepakt en naar de gevangenis in Lokeren overgebracht. Daar verbleef hij tot 10 februari 1917 waarna ook hij dwangarbeid moest verrichten. Jozef was vermoedelijk opgepakt omdat hij een oogje had dichtgeknepen bij de grootschalige ontsnapping of zijn dorpsgenoten had gewaarschuwd voor de naderende klopjacht. Bij latere arrestaties van mensensmokkelaars en hun handlangers toonden de Duitse militaire rechtbanken zich weinig vergevensgezind. De gemeenten Kieldrecht en Doel werden veroordeeld tot een boete van 7000 en 3000 mark. Buurgemeente De Klinge dat bekend stond als een smokkelaarsnest, moest het flinke bedrag van 5000 mark ophoesten. Bovendien werden tegen de familie en nabestaanden van de vluchters straffen uitgesproken van 200 tot 500 mark. Oberstleutnant und Kommandant (von dem) Knesebeck wees in 1916 nogmaals op de publiekelijke verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur Kieldrecht om zijn inwoners te verbieden en te beletten de grens over te steken. Burgemeester Alfons Varendonck publiceerde deze verordening een paar dagen later. Ook in Beveren werden de strafmaatregelen uitgehangen.

     

    Artikel over de heldendaden van Albert Sonck in: Le courrier de l’armée. Revue militaire belge hebdomadaire. De Legerbode. Belgisch Militair Weekblad, 29 mei 1921, n° 756 (Universiteitsbibliotheek Gent).
    Foto: loopbrug langs de draad over de schorren.

     

  •  

    waarvoor dient toch die draad?

    In juni 1915 zijn de Duitsers druk aan het werk aan de Hollandse grens. Er worden palen in de grond geslagen en draden gespannen. De mensen uit Assenede en Boekhoute kijken dit vol ongeloof aan en vragen zich af wat juist de bedoeling is.

    Op 8 juni van dat jaar deelt de Duitse overheid mee dat er door bepaalde gedeelten van deze grensafscheiding elektrische stroom zal gestuurd worden “ten gevolge waarvan het aanraken van die geleidingen ernstige ongelukken kan teweegbrengen.” De plaatselijke bewoners kennen echter niets van elektriciteit en zijn zich zeker niet bewust van de gevaren.

     

    handig als waslijn?

    Het eerste wat hen wel opvalt zijn de vele kleine huisdieren die aan de draad blijven hangen. De kranten staan dan ook vol met nuttige tips over dit nieuwe gevaar; zelfs de pastoor roept op vanop de preekstoel om voorzichtig te zijn voor die duivelse draad.

    In het begin is nog niet de volledige versperring onder spanning en zijn er zelfs mensen die de draad gebruiken als goedkope wasdraad. “’t Is waarlijk ’t ziene weerd, om fladderend de wit en roode wasch van de menschen aan den versperringsdraad te zien hangen.”

    Om de mensen nog eens duidelijk te verwittigen, hangen de Duitsers kleine bordjes in de omgeving van de draad, waarop te lezen staat: “Hochspanning Lebensgefahr – Hoogspanning Doodsgevaar”.

    Het is duidelijk dat het geheimzinnige van de kracht van de nieuwe versperring de omwonenden nieuwsgierig maakt. Er gebeuren dan ook heel wat dommigheden. De mensen willen de draad eens “proberen”. Er zijn onverlaten die met opzet kippen in aanraking laten komen met de draad om de vernietigende kracht te kunnen zien met hun eigen ogen. Anderen raken de draad aan met een stok. Sommigen beweren dat je de draad niet mag vastpakken, maar wel mag laten rusten op de platte hand. Het is duidelijk, de mensen realiseren zich niet welke kracht elektriciteit heeft.

     

    de draad als harde grens

    Als iets later de draad volledig onder spanning staat, beginnen de problemen pas echt goed. De inwoners van Assenede en Boekhoute kunnen geen inkopen meer doen in Holland, de arbeiders van de “Glacerie” in Sas van Gent kunnen niet meer naar hun werk.

    De impact van de draad op de plaatselijke bevolking kan niet onderschat worden.

     

     

     

     

     

     

     

     

    De Duitsers zijn het beu: ze verwittigen de bevolking in Boekhoute dat het moet gedaan zijn om aan de ‘elektrieken draad’ dichtbij de huizen van De Marlie en van Cambron te roepen of tekens te doen. Als daar geen einde aan komt, dan zullen de huizen afgebroken worden!

    (Bron: schepencollege Boekhoute, 18 juni 1918)

     

    de eerste slachtoffers vallen

    Op 6 juli 1915 is de grensafsluiting afgewerkt. Er zijn honderden palen in de grond geslagen en de Belgen zijn dan volledig van de Hollanders afgesloten.

    Het eerste slachtoffer van de “elektrieken draad” valt vijf dagen later in Sint-Laureins. Het is Camiel Goossens, een 39-jarige voerman uit Assenede. Hij wordt geëlektrocuteerd als hij onder de draad wil kruipen. Het is een pijnlijke dood; zijn doodsstrijd duurt wel een halve minuut.

    Even later blijft in Boekhoute, aan de Haven, herbergier August Bonte aan de draad hangen. Een Duitse grenswachter duwt hem dan weg met zijn geweer. De ongelukkige leeft nog, maar heeft veel brandwonden. In september is zijn toestand nog niet veel verbeterd. August zal dit ongeluk overleven, maar hij verliest wel een deel van de pink van zijn rechterhand.

    Een ander ongeluk gebeurt met Elisa De Vleesschouwer uit Boekhoute, de vrouw van Alexander Claeys, een visser. Elisa is moeder van vier kinderen. Als ze de grensversperring aanraakt, verbrandt ze haar hand.

     

    Door de vele ongelukken aan de draad, kunnen de Duitse grenswachten op niet veel sympathie rekenen van de plaatselijke bevolking. De plaatselijke krant schrijft dan ook: “Vieze Vieze Duitschers. Zij zijn zoo vies, zoo vies, de Duitschers in Vlaanderen, dat ’t onzeggelijk is. Ze loopen al stampende op den weg in de grensgemeenten, de menschen durven er niet toe opzien.

    Maar als ze uit de oogen zijn, reikhalst het volk bij de grenze van verre, naar de draadversperring ziende, terwijl de menschen op den Hollandschen kant staan te roepen en te wijzen, hoeveel gevangenen en hoeveel kanonnen de Duitschers verliezen.”

     

    ook een val voor de Duitsers zelf

    Maar ook bij de Duitsers vallen er slachtoffers. Zo ontvangt een Duitse grenswacht tussen Sas van Gent en Assenede een brief met een foto van zijn vrouw en kinderen en brieven van zijn twee broers aan het front in Rusland. In zijn blijdschap wil hij het portret aan de Nederlandse grenswacht laten zien en steekt hij de enveloppe op de punt van zijn bajonet. Op een ongelukkige manier komt de bajonet met de draad in aanraking en stort de man tegen de grond. Hij is niet op slag dood, maar wordt in een zeer bedenkelijke toestand weggedragen. Veertien dagen later wordt gemeld dat de Duitse soldaat het hospitaal in Assenede mag verlaten, maar dat hij krankzinnig is geworden.

     

    en nog meer slachtoffers

    Op het einde van 1916 wordt Karel Cornelis, vader van zeven kinderen, een Assenedenaar van de Staak, aan de grensversperring geëlektrocuteerd als hij een pakje over de draad wil werpen.

    In januari 1917 is er nog een mislukte poging om de draad over te steken. Een man van Kaprijke wordt dan doodgeschoten aan Maagd van Gent. Om de draad over te klimmen, heeft hij een dubbele ladder mee. De eigenaar van deze ladder is blijkbaar Emiel Rijckaert, schepen in Boekhoute. Deze wordt aangehouden, samen met zijn zoon en twee knechten. Ze worden ’s morgens vroeg in twee rijtuigen weggevoerd.

    En nog eens enkele maanden later, op 31 augustus 1917, valt er in Boekhoute nog een slachtoffer, August Rammeloo. August is een herbergier en handelaar in kolen, woont in de Graafjansstraat en is vader van acht kinderen. Niet ver van Philippine wil hij een stuk hout dat in de elektrische draad is blijven hangen wegtrekken en wordt daarbij onmiddellijk gedood. Hij is dan 71 jaar oud.

    In januari 1918 valt er nogmaals een Duits slachtoffer. Bij de Haven in Boekhoute, aan de grens met Philippine, wil een 46-jarige Duitse soldaat een haas van de elektrische draad nemen. Bij dit ongelukkige manoeuvre wordt hij door de draad gedood. De hongerige soldaat laat een vrouw met zes kinderen achter.

     

    Tekst: Frank Baete

    Foto boven: de elektrieken draad aan de Poeldijkstraat in Assenede. Hier zijn de  prikkeldraden goed te zien. In de verte patrouilleert een eenzame soldaat.

    (Collectie: archief “De Twee Ambachten”)

     

  •  

    4 augustus 1914 valt Duitsland België binnen. Het is pas eind oktober dat de Duitse troepen Neerpelt volledig bezetten en alle treinverkeer blokkeren.

    Burgemeester Moonen vlucht naar Valkenswaard en vraagt aan enkele kompanen in Neerpelt om de Cereal Company op te starten. Het werd een van de bekende spionage netwerken en het kende hier in de grensstreek veel succes.

    Men probeerde alle Duitse activiteiten en bewegingen van het leger te registreren en zoveel mogelijk mensen te helpen vluchten naar het neutrale Nederland. Maar de Duitse bezetter spande eind 1915 al de eerste elektrische draad op de grens. Zelfs door het moerassige Hageven kon men nog moeilijk vluchten. Ook brieven naar het front van Neerpeltenaren – die opgeroepen waren bij het uitbreken van de oorlog – werden door ‘kleine’ spionnen de grens overgebracht. Vele avonturiers waren stiekem lid van de Cereal Company.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Jaak Tasset, een ‘kleine’ spion

    Zo iemand was Jaak Tasset, een kleine keuterboer uit de Zonhoek, die een vernuftige manier gevonden had voor het overbrengen van brieven via Nederland en Engeland naar het front. Briefsmokkel in een petroleumkruik werd hem fataal. Hij werd verraden en betrapt. Dit betekende ook de dood met de kogel voor hem. Hij werd gefusilleerd te Hasselt op 14 juli 1916. Het stoffelijk overschot van volksheld Tasset werd in 1919 terug overgebracht naar Neerpelt. In 1921 kreeg hij een gedenksteen op het kerkhof en een straatnaam toebedeeld.

    Maar ook heel wat andere Neerpeltenaren kregen het aan de stok met de Duitse bezetter. Frans Laukens wist dan weer met een list te ontsnappen in het  Hageven. Jefke Peeters – frontman van de Cereal Company – moest ook op de vlucht naar Nederland. Evenals Louis Loos. E.H. Ballings en directeur Peuskens van het college moesten liegen tegen de Duitsers voordat ze opgepakt werden. Het waren spannende tijden.

     

    Bron: Paul Cuyvers van de heemkundige kring Neerpelt

     

  •  

    De eerste prikkeldraadversperring aan de grens werd eind 1914 en begin 1915 geplaatst en in de loop van 1915 door de elektrische draad vervangen. In 1916 moesten de grensbewoners eerst verhuizen tot op 70 m van de grens. In het begin van 1918 tot op 200 meter. Niemand mocht nog in die zone komen op gevaar voor zijn leven of van gevangenisstraf, alle grond daartussen moest braak liggen.

    De Block uit Stekene werd gedood tijdens het smokkelen van vlas, een Nederlandse soldaat in de Kemel ook. Parochiaan Petrus van Guyse werd tijdens het smokkelen van vlas in de avond doodgeschoten door de Duitsers op de Trompe. Alfons Triest en Cyrille Aerts op Hollands grondgebied. De eerste tijdens het passeren van de grens en de tweede omdat hij enkele kilo’s bloem naar de grens wilde brengen voor zijn familie die in België was gebleven.

     

    De bevolking van dit gebied was door de komst van de Dodendraad verspreid. Meer dan 400 bewoners waren weg, de meesten naar Nederland. Bovendien werden 39 huizen langs de grens beschadigd of afgebroken door de Duitsers om spionage tegen te gaan. Dit zorgde ervoor dat het gebied een afstotelijke puinhoop geworden was.

     

    Toen uiteindelijk op 11 november 1918 de wapenstilstand getekend werd was het een uitbundige vreugde. Een paar uur later was de elektrische versperring totaal verdwenen: stroomdraden en palen waren in een oogwenk verdwenen en de grens tussen België en Nederland was weer open. Het was een drukte over en weer om elkaar weer te zien, te spreken en nieuws te horen van hen die al jaren weg waren. Want jarenlang was er geen enkele manier om contact met Nederland te hebben. Er was zo’n afstand ontstaan, alsof België en Nederland nooit buren waren geweest.

     

    Foto: Duitse wachters bij de doorgang in de Hellestraat in Stekene.

    Collectie: Luc Dullaert, Heemkundige kring d’Euzie.

     

  •  

    Na de wapenstilstand op 11 november 1918 werd de gehate draad snel afgebroken. In alle gevallen ging het sneller dan de opbouw. Iedereen kon wel iets gebruiken. Zeker voor elke boer waren palen en draad bruikbaar als omheining. Vanuit het Nederlandse Thorn was de hulp wel overdreven. Op 14 november 1918 voelden de Kessenicher burgemeester Franciscus Lamberigts en gemeentesecretaris Jacobus Lamberigts zich verplicht per brief de burgemeester van Thorn te wijzen op de diefstal van palen en draad aan de grensversperring door de inwoners van Thorn. Men werd dringend verzocht alles ter plaatse terug te brengen en verdere vernielingen te stoppen. De gemeente Kessenich had de palen immers ook moeten leveren.

     

    Bron: Thieu Wieërs

     

  •  

    Tijdens de eerste wereldoorlog had de Duitse bezetter grote problemen met de wegvluchtende Belgen en de smokkel in de grensstreek. Ze besloot tot een drastische maatregel en plaatste een elektrisch geladen draad langs de Belgisch-Nederlandse grens. Tussen Moershoofde, Kantijne en Vuilpan viel er een stukje België binnen de grens maar buiten de draad. Dit gebied wordt 'Klein België' genoemd. De inwoners zaten gevangen tussen de draad en het Leopoldkanaal, dat ze niet over konden omdat de brug was vernield.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    De kinderen in 'Klein België' konden niet naar school dus werd er een school opgetrokken in een fabriek. Twee dochters van Edouard de Taeye boden aan om hier les te geven aan de kinderen.
    In Moershoofde woonden mensen aan de draad en op een bepaald moment kwam er een bericht van de Duitsers dat zij hun huizen moesten ontruimen. Karel De Meulemeester, Edouard de Taeye en Arthur Geisel sloegen de handen ineen om de belangen van 'klein België' te vertegenwoordigen. Ze vertelden de Duitsers dat niemand zou vertrekken. Een deel van de bevolking zat vast omdat ze aan de ene kant niet naar Nederland konden door de draad en aan de andere kant konden ze ook België niet verder in omdat de brug over het Leopoldkanaal was afgesloten. Ze hebben toen aan de Duitsers gevraagd of de draad omgelegd kon worden en de Duitsers hebben dat toegestaan. Maar ze moesten het zelf doen en ze hebben er ook voor moeten betalen. Nu de draad verplaatst was had het grote voordelen voor alle inwoners van 'Klein België'. Zo konden ze naar Nederland om goederen te halen en waren ze voor de kerkgang aangewezen op de Nederlandse plaats Eede. 'Klein België' groeide uit tot een uitermate geschikte smokkelplaats. Goederen die over de Nederlandse grens waren gebracht verbleven in een relatief veilig stukje. Het huis van Karel De Meulemeester stond op Belgisch grondgebied en zijn schuur stond in Nederland. Smokkelaars brachten alles naar de schuur en hij bracht het naar België. Er werden allerlei methodes bedacht om over de draad te komen en op de een of andere manier berichten uit te wisselen. Een brief werd bijvoorbeeld in Nederland naar aan de draad gebracht en daar over de draad gesmeten. Ook hebben ze geprobeerd om onder de draad te kruipen en daar een tunnel te maken. Door polsstokspringen, met een lange stok, probeerde men de draad over te komen. Daarnaast maakte men ingenieuze toestellen. Bijvoorbeeld open klappende tonnen waar men door kon kruipen. Dat was natuurlijk zeer gevaarlijk want de minste aanraking aan de draad had de dood tot gevolg.

     

    Uitgebreid verhaal over Sint Laureins:

    http://raymondstrymes.blogspot.com/p/de-dodendraad-te-st.html

     

  •  

    Pa en ma van Looveren uit Wuustwezel hadden een zoon Jan. Jan woonde in Meer, samen met zijn zwangere echtgenote Maria Lenaerts en twee kleuters. Ze waren gescheiden door de draad en hadden elkaar al jaren niet kunnen zien. Na het afkondigen van de wapenstilstand wilden ze graag zo snel mogelijk naar opa en oma. Jan wilde hen vertellen dat hij een nieuwe boerderij had gekocht.

     

    Ze besloten via de draad te gaan. Men had hen gezegd dat de elektriciteit inmiddels van de draadversperring was gehaald. Jan pakte de draad met beiden handen vast, maar de stroom was nog niet van alle vakken af gehaald. Door de schok was Jan op slag dood, hulp halen had geen zin meer. Zo werd hij het laatste slachtoffer van de dodendraad, zelfs nadat de oorlog al voorbij was.

     

    Bron: Guido van Wassenhove

     

  •  

    Deze regio stond vooral bekend vanwege verscheidene  zeer actieve spionagediensten. Eén van de gekendste is het netwerk ORAM, zone 3, sector 4, werkzaam tussen de Rode Sluis en Overslag. Zij maakten gebruik van het krekengebied en de uitgestrekte polders om militaire documenten, rapporten en andere briefwisseling over en door de draad te smokkelen. De Duitse schildwacht aan de draad moest eerst worden omgekocht, meestal met een kruik jenever.

     

    Een getuigenis van Alice Michiels uit Wachtebeke, opgetekend in 1984: “Karel Michiels was passeur. De draad stond aan de rand van Smolenaers kreek. Ze gingen er over met twee ladders, de draad was redelijk hoog, drie tot vier draden boven elkaar. Ze plaatsten aan elke kant een ladder, bovenaan tegen elkaar. Vervolgens waadden ze door de ondiepe kreek naar Nederland”.

     

    In november 1917 werd het netwerk volledig ontmanteld nadat enkele leden werden verraden. Twee van hen, de gebroeders Verschraegen uit Moerbeke, eerder actief als koeriers, werden op 18 mei 1918 in Gent gefusilleerd.

     

    Boven: detail van Duitse stafkaart van april 1918 met traject elektrische draad (blauwe kruisjes) Bron: archief UCL, fonds ORAM FE 023, d.135.

     

  •  

    Smid en landbouwer Joseph Brouns (1861-1935) huwde in 1888 met Maria Hubertina Coolen (1856-1900) en woonde in het huis ‘de Masterd’ in het Leu te Ophoven. Samen kregen zij 10 kinderen, waarvan er acht (!) zeer jong stierven. Twee van deze tien kinderen bleven dood aan de elektrische draad, nl. Maria Elisabeth (1890-1918) en Pieter Hubertus Joannes (1892-1916).

     

    Joseph trouwde een tweede keer met Lucia Vandewinkel (1870-1953). Samen met haar kreeg hij nog 6 kinderen. Lucia Vandewinkel was vóór dit huwelijk al twee keer getrouwd. Daarvan had zij vijf kinderen. In totaal had Joseph Brouns dus 21 kinderen en stiefkinderen…

     

    Zijn zoon Pieter Brouns overleed op 30 mei 1916 om 21 uur te Molenbeersel op 23-jarige leeftijd. Hij moet één van de eersten zijn geweest die dood bleef aan de draad aangezien de draad pas in mei 1916 in Molenbeersel operationeel was. De aangifte van zijn overlijden gebeurde door de gemeentesecretaris en de veldwachter. In de parochieregisters staat vermeld dat hij ‘onverwacht en door electrocutie overleden’ is.

     

    Zijn dochter Maria Elisabeth (Betje) Brouns overleed op 8 januari 1918 om 2 uur in Molenbeersel op 27-jarige leeftijd. De aangifte van haar overlijden  gebeurde op 22 januari 1918 door de veldwachter en de gemeentesecretaris. Ze werd op 12 januari 1918 begraven te Ophoven. In het overlijdensregister schreef de pastoor van Ophoven dat ze geëlectrocuteerd werd (“inopinate et misere electrocuta”).

     

    Op het einde van zijn leven was Joseph Brouns “aangedaan van krankzinnigheid waardoor het nodig was hem in een gezondheids- of verzekeringshuis vast te zetten”. Op 27 september 1935 stierf hij bij de ‘Broeders van Liefde’ te Sint-Truiden, twee weken nadat hij er was opgenomen.

     

  •  

    Illegaal goederen de grens overbrengen, smokkelen, is een activiteit van alle tijden. Elders is immers altijd een tekort of een overvloed aan gewenste spullen. In oorlogstijd speelt dat nadrukkelijker maar is het smokkelen gevaarlijker. Dat Nederland neutraal was in WO I had geen invloed, de smokkel tierde zelfs weliger.

    Zolang de grens alleen door soldaten werd bewaakt was het een illegale sport, maar toen in 1916 de elektrische draadversperring was geïnstalleerd werd het heimelijk oversteken van de grens levensgevaarlijk. De uitdaging werd groter en men bedacht zich wel twee keer alvorens men zich overgaf aan een smokkelactiviteit.

     

    Ook Willem (Wilhelmus Cornelis) van Asten was al eens door vrienden benaderd om te assisteren bij het smokkelwerk. Willem, geboren in Bergeijk (31-12-1897), woonde in Valkenswaard. Zijn familie was op één oudere broer na, overleden. Hij voelde er niets voor om zijn leven in de waagschaal te stellen. Toch is Willem op zeker moment overstag gegaan. Misschien was het een nieuwjaarsvoornemen voor 1917 of omdat hij net 20 jaar was geworden. Willem gaf toe aan zijn kornuiten. Dat blijkt uit het afschuwelijke gebeuren in de nacht van 1 op 2 januari. Nabij de Achelse Kluis zou Willem de draadversperring passeren.

     

    De pukkel van Willem was volgestouwd met koffie. Bij de draad aangekomen werd de smokkelwaar over de draad gegooid, waarna hij zelf op beproefde wijze de versperring, tussen de draden door, zou passeren.

    Pech sloeg toe. De pukkel bleef aan de bovenste draad haken. Daar was moeilijk bij te komen.

    De pukkel eraf halen of teruggaan naar huis. Willem had a gezegd dus zou hij nu ook b zeggen: de smokkeltocht doorzetten! Hij moest en zou die pukkel naar beneden halen. Wat hij in vertwijfeling ook bedacht heeft, bij zijn pogingen moet hij zich verstapt hebben. Of zijn evenwicht verloren…  Niemand zal het ooit weten.

    Willem kwam terecht op de met elektriciteit geladen draad. Dat kan niet straffeloos. Hij kwam onder stroom te staan waarbij zijn rechterarm gedeeltelijk verkoolde. Hoelang hij nog geleefd heeft weet niemand. Het bericht van zijn overlijden stond diezelfde dag al in de Meierijsche Courant. Het Eindhovens Dagblad meldde op 3 januari dat Willem de dag ervoor omstreeks zes uur dood was gevonden. De Burgerlijke Stand van de gemeente Achel noteerde vijf uur in de ochtend als moment van overlijden.

     

    Duitse soldaten vonden zijn lichaam, haalden hem van de draad en brachten hem naar het huisje van de wachtpost bij de Nederlandse grensovergang.

    De oudere broer van Wilhelmus Cornelis van Asten, het enige overgebleven familielid, moest met spoed van de legerbasis Boxmeer komen om het lichaam te identificeren. Vervolgens werd de overleden Willem aan die broer overgedragen.

    Willem Cornelis van Asten werd op de Oude Begraafplaats van Valkenswaard begraven.

    Zijn eerste smokkeltocht was tevens de laatste geworden.

     

  •  

    De Maas is de natuurlijke grens tussen de gemeente Stein op de Nederlandse oever, en het Belgische Maasmechelen aan de overkant van de rivier. Veel Belgen vluchtten aan het begin van de oorlog naar het neutrale Nederland. Families deden dit om een veiliger onderkomen te vinden. Er zijn echter ook jongemannen geweest die via Nederland naar Engeland reisden, om van daaruit naar het front langs de IJzer in België te gaan.

     

    Aan het begin van de oorlog kon het vluchten nog via een van de vier veerponten, zoals de veerpont tussen Meeswijk en Berg aan de Maas, die nog steeds bestaat. Later werd de vlucht moeilijker, maar niet onmogelijk. Omdat de Dodendraad niet door het water gespannen kon worden, was het op enkele plekken langs de rivier mogelijk om ongezien onder de draad door te glippen en zo de grens over te steken naar de dorpen Meers en Maasband.

     

    Beeld: fragment kaart collectie Marc Stevens

     

  •  

    Een zekere Louise Vekemens en haar Broer Benoît uit Heusden probeerden in maart 1917 over de draad te geraken met de hulp van de Hamontse passeurs Koentje Vos en broeder Serneels. Deze poging mislukte doordat de grenswacht juist op dat moment vervangen was. De vluchtelingen werden opgevangen door burgemeester Keunen.

     

    In de nacht van 17 mei werd eindelijk een tweede poging ondernomen. De groep was inmiddels aangegroeid tot 5 personen met een Antwerpse ‘pastoor’ Jageneau, een jood uit Antwerpen en een Gentse spion, Verbruggen genaamd. Veldwachter Willekens en Koentje Vos uit Hamont namen een isoleertafeltje en een reeks gummihandschoenen mee om de gevaarlijke overtocht te wagen.

     

    Door verraad bij de Duitse grenswacht liep het totaal verkeerd af. Drie personen werden gepakt en Louise Vekemans werd ernstig verwond en door toedoen van dokter Somers in het Sint-Jan Berchmanstehuis in Hamont opgenomen.

     

    Hamont en omgeving werden daarna opgeschrikt door een ware razzia waarbij uiteindelijk zo’n 30 personen gearresteerd werden.

     

    Drie doodstraffen werden uitgesproken voor priester Willem Ballings, burgemeester Keunen en juffrouw Vekemans, die nadien werden omgezet in levenslang.

     

    Bron: Luk Van de Sijpe

    Beeld: collectie Documentatiecentrum Dr. Bussels, Hamont-Achel.

     

  •  

    Koewacht

    In november 1916 was een 25-jarige inwoner van Stekene met een truc de grens over gekomen naar Nederland. Toen hij een maand later, op 15 december, bij de zusters in het klooster te Koewacht, op 20 m. van de grens, iets wilde afleveren, kregen de Duitse grenswachten hem in de gaten. Vier soldaten onder leiding van een officier stormden door de poort in de draad het Nederlands grondgebied op en probeerden hem mee te slepen naar België. Zij werden echter tegengehouden door Nederlandse marechaussees en buurtbewoners.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Koewacht

    Toen in juli 1915 de dodendraad dwars door de kern van het dorp Koewacht werd geplaatst, konden de Nederlandse katholieken niet meer naar hun kerk op Belgisch grondgebied. Het werd uitsluitend toegestaan op zondagochtend, waarbij over een afstand van 100 m., lopend tussen twee rijen Duitse soldaten, de kerk kon worden bereikt. Er mocht geen contact zijn tussen de Nederlanders en de Belgen en omdat het een grotendeels gemengde bevolking was, probeerde men toch contact te hebben met de familie door briefjes onder de stoelen te plakken. Toen de Duitsers dit ontdekten, maakten ze daar een einde aan en in februari 1916 werd de grens ook voor de kerkgangers volledig gesloten.

     

    Rode Sluis

    Op 19 november 1916 voltrok zich een incident aan de grens te Rode Sluis. Hier passeerde de bietentram van Axel naar Moerbeke de grens. De bieten werden opgehaald uit de polders rondom Axel en Zaamslag en naar de suikerfabriek op Moerbeke gebracht. Normaal bleef de tram aan het hek in de versperring staan, maar deze keer niet. Hij reed de poort in de draadversperring kapot en kwam op het Nederlandse grondgebied tot stilstand. De machinist, de stoker en nog een derde man die zich had verschuild onder de kolen, ontsnapten op deze wijze naar Nederland.

     

  •  

    Voor de familie Opsteyn in Maasmechelen is 11 november 1918 een heuglijke dag. Wapenstilstand betekent dat vader Thomas zal terugkeren uit de oorlog. De Duitsers zijn verslagen en de wachters van de Dodendraad verlaten hun posten. De kleine Hendrik “Harieke” Opsteyn denkt dat nu ook het gevaar van de draad is geweken. De getuigenis van meester Gorissen uit Mechelen-aan-de-Maas schetst op tragische wijze wat er gebeurt op Geneuth:

    “Op 11 november 1918 was het feest in het dorp. De klokken galmden over Mechelen en Frens de Bekker stapte met roffelende trom door de straten. De oorlog was voorbij! Iedereen deelde in de vreugde. Niemand kon vermoeden dat ’s anderendaags een tienjarige jongeling als zoveelste de lange rij van oorlogsslachtoffers zou aanvullen. Ik herinner me het nog alsof het gisteren was. Nest Booten vertelde het me. Nest was aan de Maas de koe gaan hoeden en kwam me achter het kerkhof tegemoet. “Harieke Opsteyn is dood!”, riep hij me toe. “Harieke dacht dat nu de oorlog toch voorbij is, er geen stroom meer op de draden stond. Hij moest zijn kinderlijk geloof bekopen met de dood.”

     

    De kleine Hendrik Opsteyn denkt dat zijn vader meteen de dag na de wapenstilstand vanuit Nederland terug naar huis komt en met de veerpont tussen het Nederlandse Meers en Geneuth de Maas zal oversteken. Hij wil de eerste zijn om zijn vader te verwelkomen en rent naar de pont. Overtuigd dat de Duitsers weg zijn en dus ook de elektriciteit is afgesloten, neemt hij de kortste weg en wringt zich tussen de draden door. Hij wordt neergebliksemd en sterft ter plekke.

     

    Het duurt nog tot na de ondertekening van de wapenstilstand eer de Nederlandse regering de onderhandelingen en de repatriëring begint. Pas vanaf december 1918 kunnen de geïnterneerden terugkeren naar België. Vader Thomas Opsteyn kan dan ook pas terug. Bij thuiskomst op Geneuth rest hem enkel een grafje en een foto van zijn moeder met kleine Hendrik als herinnering aan zijn liefste zoon. De foto is gemaakt door een Duitse bewaker van ‘den draad’. De draad die de dood van zijn zoon veroorzaakte.

     

  •  

    Ouwe Fritz was een gezapige Landsturmer die zich van de oorlog niet te veel aantrok en gewoon zijn dienst klopte aan de grens bij Zelzate, en waarbij hij het de plaatselijke bevolking niet te lastig maakte. Hij had maar een wens: dat de oorlog zo snel mogelijk gedaan zou zijn en hij kon teruggaan naar zijn gezin. Niet zelden liet hij kinderen spelen in de nabijheid van de draadversperring; hij waarschuwde ze voor het gevaar maar liet ze doen: het waren toch maar kinderen. Hij was gek van het kleine veertienjarige Marieke, die hem veel aan zijn eigen dochtertje deed denken.

     

    Geheim agent

    Een van voor de geallieerden werkende agenten uit Zelzate leefde net over de grens op Nederlands grondgebied en kende Marie vrij goed. Met tekens allerhande, van op de Nederlandse kant, kon hij Marie ervan overtuigen om aan Fritz de toestemming te vragen met hem te praten. De goede Duitser gaf het kind haar zin. Op zijn beurt gaf de agent een stuk hesp aan Marie, haar zeggende dat zij het met Fritz moest delen. De man smulde het lekker op, zo lang was het geleden dat hij nog iets lekkers gegeten had, dat hij de smaak ervan vergeten was! Dat was nog eens iets anders dan zwart brood en waterachtige aardappelen, het dagelijks rantsoen van de grenswachters! De agent kwam twee keer per week naar de grens. Fritz zag er helemaal geen kwaad in en verkneukelde zich telkens in een stuk chocolade of andere levensmiddelen die de agent meebracht. Hij vond het dan ook volstrekt normaal dat een Nederlandse vriend regelmatig wat lekkers naar het meisje bracht. Fritz wist ook wel dat er in België niets te krijgen was, en dat men in Nederland zo goed als alles kon kopen.

     

    Verborgen in chocola

    Uiteindelijk was het de bedoeling van de agent om via Marie een bericht te brengen naar een van zijn vrienden in Wachtebeke. De agent wilde dat de Wachtebekenaar hem regelmatig een verslag zou bezorgen over de regimenten die in en om de zone Wachtebeke, Moerbeke en Lokeren gelegerd waren. Het vertrouwen van Fritz in het kleine meisje was zo groot, dat hij uiteindelijk zelf voor haar op de uitkijk ging staan om te zien of er geen andere grenswachters in de buurt waren, dan wel of er geen geheime politie op komst was. Op een dag was het zo ver: de agent had in een pakje chocolade een bericht verborgen. Hij overhandigde een en ander aan Marie, terwijl ze bleven praten. Het meisje nam het berichtje uit het pakje en verborg het tussen haar kleren. Daarop ging ze Fritz een stuk chocolade geven en verdween ze.

     

    Agent M78

    De man in Wachtebeke werd uiteindelijk agent M78 in dienst van Landau, wellicht voor ORAM - een netwerk binnen de geallieerde inlichtingendiensten - en werkte al vrij snel met een zestal medewerkers, zelfs tot in het station van Gent. Hij produceerde belangrijke informatie, want die zone was de verst afgelegen rustzone, waar meestal fel gehavende eenheden zich terugtrokken of waar uit Rusland komende eenheden enige tijd verpoosden. Daar werden de eenheden gereorganiseerd en opnieuw ingedeeld: het was dus van het grootste belang om zo snel mogelijk over informatie ter zake te beschikken. Het Algemeen Hoofdkwartier in Engeland stuurde Landau zelfs een telegram met gelukwensen voor de bijzonder waardevolle informatie uit Wachtebeke: daar werd o.a. een eenheid geïdentificeerd waarvan het laatst was gehoord geworden aan het Roemeense front! Agent M78 werkte twee jaar lang voor Landau: twee keer per week bezorgde Marie de verslagen aan de agent aan de overkant van de versperring! Na enige tijd werd Marie zelf promeneur in en rond Zelzate. Dat is een agent die stiekem in de buurt van Duitse installaties of eenheden wandelt, de ogen goed openhoudt, eventueel een babbeltje slaat met militairen en probeert alle mogelijke informatie in te winnen.

     

    Doodstraf

    Twee jaar lang heeft Marieke Fritz beetgenomen. Toen ze 16 jaar oud was, werd ze evenwel gevat door een agent van de geheime politie die haar regelmatige bezoekjes aan de grens verdacht vond en haar doen en laten begluurde vanuit een huis in de onmiddellijke omgeving. Zij werd voor de militaire rechtbank veroordeeld tot de doodstraf. Gelukkig voor haar werd de straf omgezet in een levenslange gevangenisstraf. Zij zat dan ook gedurende drie maanden in de gevangenis, tot aan het einde van de oorlog.

     

    Na de oorlog

    Na de oorlog ontmoette Landau het meisje en haar trotse ouders in Brussel. Hij vroeg haar of ze haar slecht hadden behandeld in de gevangenis. Het was te verdragen, zei ze. “Ik wist dat de geallieerden mij zouden komen bevrijden.” Toen Landau het meisje zag, wist hij meteen waarom Ouwe Fritz was beetgenomen. Marieke had nog altijd die mooie open en jeugdige blik van een jong boerenmeisje. Toen hij haar gelukwenste met haar schitterend werk, antwoordde ze deemoedig en eerlijk dat de agent haar had gevraagd om het land te helpen: hoe kon zij zoiets weigeren?

     

    Bron: Prof. dr. Alex Vanneste, De Doodendraad.  De elektrische draadversperring aan de Oost- en Zeeuws-Vlaamse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, 2013, pp.105-107, naar Henry Landau, All’s fair.The Study of the British Secret Service behind the German Lines, New York, G.P. Putnam’s Sons, 1934.

     

  •  

    Op 15 oktober 1916 raakte Herman Maesen uit Bocholt per ongeluk een draad van de elektrische versperring aan die de Duitsers rond Bocholt hadden opgericht. Hij was op slag dood. Kapelaan Martin Zeegers vermeldt het voorval in het verslag dat hij na de oorlog opmaakte:

    “Eenige maanden later wordt een driedubbele draadversperring getrokken van af het kanaal nabij Gena door het Goolder tot aan het kanaal op Sluis 18. Deze draad kostte het leven aan Hermanus Maesen, wonende op de boerderij “Kulen”. Deze niets vermoedende gaat op zondag namiddag zijn veldvruchten bezichtigen en trapt op een afgevallen elektrische draad, die den stroom moest overbrengen naar de versperring. Schrijver dezes trof hem eenige oogenblikken nadien in verkoolden toestand aan. Het lijk moest twee uren brandend blijven liggen eer bevoegde Duitschers hulp brachten. De man liet na een weduwe met vier kinderen.”

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Herman Maesen werd geboren in Grote-Brogel op 21 februari 1872 en was de zoon van landbouwer Peter Jan Maesen (°Bree 1833) en Maria Catharina Dreesen (°Reppel 1838). Hij trouwde op 9 januari 1903 te Bocholt met Catharina Elisabeth Theunissen (Bocholt 1871-1938), dochter van landbouwer Jacob Theunissen en Wilhelmina Spreuwers.

     

    De elektrische draad sloot in 1916 Bocholt helemaal in. Bij ‘Kulen’, de boerderij van Herman Maesen, was een bewaakte poort over de Breeërweg aangebracht. Een wachthuisje stond tegen de gevel van de boerderij. De dakrand van het wachthuisje kon men goed blijven zien, totdat het afgebroken werd in mei 1997.

     

  •  

    Met kerst 1916 smokkelt de Weerter grootgrondbezitter Jan Hendriks, 'Bolle Jan' 850 schapen hier langs de Weertbeek door het Wijffelterbroek naar het door de Duitsers hermetisch afgesloten België. De kudde trekt door 'leeg Niemandsland', waarna de Duitsers nabij grenspaal 164  even de dodelijke 2000 volt van de Dodendraad halen. De kudde brengt 79.600 mark op. Enkele dagen na de verdwijning bekent Bolle Jan de illegale uitvoer van de schapen. De 'hoogaangeslagen Weertenaar' gaat voor 2 jaar met zijn familie in ballingschap en na de oorlog zit hij zijn straf uit in Veenhuizen.

     

  •  

    De gewonde Franse kapitein Henri Giraud ontsnapt op 1 november 1914 uit een Duits veldlazaret bij de Frans-Belgische grens. Hij sluit aan als kassier bij een rondreizend circus en komt in Brussel in contact met Edith Cavell, een Britse verpleegster die in het verzet actief is. Zij zet Giraud op een ontsnappingsroute richting Nederland. Via de abdij van Tongerlo bereikt hij Turnhout, waar hij één nacht verblijft. In Weelde-Station verstopt hij zich onder de dekens van een lege bakkerskar. Nederlandse bakkers leveren met Duitse toestemming brood aan Belgische grensgemeenten. Een Duitse grenswacht werpt een onverschillige blik in de terugkerende kar en roept “vort” tegen de voerman. Giraud is vrij! Via Baarle-Nassau, Vlissingen en het Engelse Folkestone reist hij naar Frankrijk, waar hij staflid van het 5de Franse leger wordt. Edith Cavell vergaat het slechter. Zij wordt op 12 oktober 1915 door de Duitsers gefusilleerd.

     

    (Na WO1 wordt Giraud hiërarchisch overste van kolonel Charles de Gaulle.)

     

  •  

    Albert Sonck woonde in 1916 op de markt van Kieldrecht, samen met zijn vader, moeder en zus. Het gezin was in 1912 vanuit het Antwerpse Wuustwezel naar Kieldrecht verhuisd. De reden voor de verhuizing lag bij Alberts vader, Camiel Sonck. Als brigadier der douane kreeg hij een nieuwe standplaats in Kieldrecht.

     

    sluipwegen

    Door het beroep van zijn vader kende Albert de binnen- en sluipwegen rondom Kieldrecht als zijn broekzak. In het najaar van 1916 werden jonge mannen opgeroepen voor dwangarbeid in Duitsland. Albert Sonck besloot actie te ondernemen. Op 29 oktober 1916 probeerde hij met 137 jongemannen te vluchten en de grens met het neutrale Nederland over te steken. Hij deelde ze in groepen van vijf en gaf hen instructies. Zelf sneed hij de telefoondraden door die de wachtposten met elkaar verbonden. De meegetrokken jongens camoufleerden hun gezicht en handen met modder, en kropen dan, bij Ouden Doel en Prosperpolder, onder het prikkeldraad door.

     

    Duitse grenswacht

    Plots dook vanuit het niets een Duitse grenswacht op. Albert en enkele kompanen grepen hem vast en smeten hem tegen de elektrische hoogspanningsdraad met de dood tot gevolg. Na dit incident ging de ontsnappingsactie door en slaagden ze erin voorbij de Dodendraad te komen. De meeste jongemannen sloten zich na de oversteek aan bij het Belgische leger.

    Pas later ontdekten de Duitse bezettingsofficieren wat er was gebeurd. Onmiddellijk lieten zij alle achtergebleven mannen voor het gemeentehuis van Kieldrecht verzamelen om zich naar de Kommandatur van Sint-Gillis-Waas te begeven. Omringd door soldaten zag de bevolking van Kieldrecht de resterende jongens naar Duitsland vertrekken. Toch heeft deze actie ervoor gezorgd dat veel inwoners uit de grensgemeenten konden ontsnappen aan de Duitse dwangarbeid.

     

    Repressie

    Na het incident liet de repressie in Kieldrecht niet lang op zich wachten. Op 30 november 1916 werd veldwachter Jozef d’Hamers opgepakt en naar de gevangenis in Lokeren overgebracht. Daar verbleef hij tot 10 februari 1917 waarna ook hij dwangarbeid moest verrichten. Jozef was vermoedelijk opgepakt omdat hij een oogje had dichtgeknepen bij de grootschalige ontsnapping of zijn dorpsgenoten had gewaarschuwd voor de naderende klopjacht. Bij latere arrestaties van mensensmokkelaars en hun handlangers toonden de Duitse militaire rechtbanken zich weinig vergevensgezind. De gemeenten Kieldrecht en Doel werden veroordeeld tot een boete van 7000 en 3000 mark. Buurgemeente De Klinge dat bekend stond als een smokkelaarsnest, moest het flinke bedrag van 5000 mark ophoesten. Bovendien werden tegen de familie en nabestaanden van de vluchters straffen uitgesproken van 200 tot 500 mark. Oberstleutnant und Kommandant (von dem) Knesebeck wees in 1916 nogmaals op de publiekelijke verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur Kieldrecht om zijn inwoners te verbieden en te beletten de grens over te steken. Burgemeester Alfons Varendonck publiceerde deze verordening een paar dagen later. Ook in Beveren werden de strafmaatregelen uitgehangen.

     

    Artikel over de heldendaden van Albert Sonck in: Le courrier de l’armée. Revue militaire belge hebdomadaire. De Legerbode. Belgisch Militair Weekblad, 29 mei 1921, n° 756 (Universiteitsbibliotheek Gent).
    Foto: loopbrug langs de draad over de schorren.

     

  •  

    In het overlijdensregister van Budel bevindt zich een bijzondere akte. Deze vormt een afschrift van een in Hamont opgemaakte overlijdensakte. Veldwachter Christiaan Willekens en kantoorschrijver Felix Spaas, beiden uit dit Belgische stadje, legden daarin een verklaring af. Zij vertelden “het lijk gevonden te hebben aan den draadversperring Belgische grens” op 13 november 1916 om 20.00 uur. Het ging om het lichaam van Hendrikus Josephus van der Linden, 57 jaar oud, geboren en wonende te Budel. De akte vormt de schriftelijke neerslag van één van de vele drama’s aan de draad. Het gaat om het enige bekende slachtoffer uit Budel.

     

    Wat was er gebeurd? Van der Linden, een ongehuwde metselaar uit de Buulderbosch, had die maandag 13 november lang in een café in Budel-Schoot doorgebracht. Hij zou hier echter meer koffie dan jenever gedronken hebben en “volstrekt niet dronken” geweest zijn. Ook een ‘verdachtmakend gerucht’ dat er een weddenschap in het spel was, werd in de pers ontkend. Van der Linden verliet het café die avond om half acht om naar Hamont te gaan, waar hij als metselaar werkte. Hij wilde zijn gereedschap gaan halen. Vanwege de elektrische draad werd hem afgeraden naar België te gaan. Maar die raad sloeg hij in de wind, met fataal gevolg. Even voorbij Budel-Schoot, aan de Nederlandse zijde van de draad, werd hij niet lang daarna dood gevonden.

     

    De Duitse grenswachten verplaatsten het lichaam naar de Belgische kant, waar het een dag later herkend werd. Aan de sporen op zijn lichaam en op de draad leidde men af dat hij één van de draden moet hebben vastgepakt.  Door tussenkomst van burgers werd het lichaam van Hendrikus van der Linden door de Nederlandse autoriteiten opgeëist. De verantwoordelijke Duitse officier antwoordde echter: “Wir lassen keine Lebendigen und keine Toten aus”. Door bemiddeling van de burgemeester en de veldwachter kon het lichaam toch naar Nederland worden overgebracht. De opgemaakte overlijdensakte en een bericht in de Meierijsche Courant over dit “Eerste menschelijk slachtoffer” van Budel zijn de stille getuigen van dit drama.

     

    Bron: Heemkundekring ‘De Baronie van Cranendonck’

    Beeld: fragment kaart collectie Marc Stevens

     

  •  

    waarvoor dient toch die draad?

    In juni 1915 zijn de Duitsers druk aan het werk aan de Hollandse grens. Er worden palen in de grond geslagen en draden gespannen. De mensen uit Assenede en Boekhoute kijken dit vol ongeloof aan en vragen zich af wat juist de bedoeling is.

    Op 8 juni van dat jaar deelt de Duitse overheid mee dat er door bepaalde gedeelten van deze grensafscheiding elektrische stroom zal gestuurd worden “ten gevolge waarvan het aanraken van die geleidingen ernstige ongelukken kan teweegbrengen.” De plaatselijke bewoners kennen echter niets van elektriciteit en zijn zich zeker niet bewust van de gevaren.

     

    handig als waslijn?

    Het eerste wat hen wel opvalt zijn de vele kleine huisdieren die aan de draad blijven hangen. De kranten staan dan ook vol met nuttige tips over dit nieuwe gevaar; zelfs de pastoor roept op vanop de preekstoel om voorzichtig te zijn voor die duivelse draad.

    In het begin is nog niet de volledige versperring onder spanning en zijn er zelfs mensen die de draad gebruiken als goedkope wasdraad. “’t Is waarlijk ’t ziene weerd, om fladderend de wit en roode wasch van de menschen aan den versperringsdraad te zien hangen.”

    Om de mensen nog eens duidelijk te verwittigen, hangen de Duitsers kleine bordjes in de omgeving van de draad, waarop te lezen staat: “Hochspanning Lebensgefahr – Hoogspanning Doodsgevaar”.

    Het is duidelijk dat het geheimzinnige van de kracht van de nieuwe versperring de omwonenden nieuwsgierig maakt. Er gebeuren dan ook heel wat dommigheden. De mensen willen de draad eens “proberen”. Er zijn onverlaten die met opzet kippen in aanraking laten komen met de draad om de vernietigende kracht te kunnen zien met hun eigen ogen. Anderen raken de draad aan met een stok. Sommigen beweren dat je de draad niet mag vastpakken, maar wel mag laten rusten op de platte hand. Het is duidelijk, de mensen realiseren zich niet welke kracht elektriciteit heeft.

     

    de draad als harde grens

    Als iets later de draad volledig onder spanning staat, beginnen de problemen pas echt goed. De inwoners van Assenede en Boekhoute kunnen geen inkopen meer doen in Holland, de arbeiders van de “Glacerie” in Sas van Gent kunnen niet meer naar hun werk.

    De impact van de draad op de plaatselijke bevolking kan niet onderschat worden.

     

     

     

     

     

     

     

     

    De Duitsers zijn het beu: ze verwittigen de bevolking in Boekhoute dat het moet gedaan zijn om aan de ‘elektrieken draad’ dichtbij de huizen van De Marlie en van Cambron te roepen of tekens te doen. Als daar geen einde aan komt, dan zullen de huizen afgebroken worden!

    (Bron: schepencollege Boekhoute, 18 juni 1918)

     

    de eerste slachtoffers vallen

    Op 6 juli 1915 is de grensafsluiting afgewerkt. Er zijn honderden palen in de grond geslagen en de Belgen zijn dan volledig van de Hollanders afgesloten.

    Het eerste slachtoffer van de “elektrieken draad” valt vijf dagen later in Sint-Laureins. Het is Camiel Goossens, een 39-jarige voerman uit Assenede. Hij wordt geëlektrocuteerd als hij onder de draad wil kruipen. Het is een pijnlijke dood; zijn doodsstrijd duurt wel een halve minuut.

    Even later blijft in Boekhoute, aan de Haven, herbergier August Bonte aan de draad hangen. Een Duitse grenswachter duwt hem dan weg met zijn geweer. De ongelukkige leeft nog, maar heeft veel brandwonden. In september is zijn toestand nog niet veel verbeterd. August zal dit ongeluk overleven, maar hij verliest wel een deel van de pink van zijn rechterhand.

    Een ander ongeluk gebeurt met Elisa De Vleesschouwer uit Boekhoute, de vrouw van Alexander Claeys, een visser. Elisa is moeder van vier kinderen. Als ze de grensversperring aanraakt, verbrandt ze haar hand.

     

    Door de vele ongelukken aan de draad, kunnen de Duitse grenswachten op niet veel sympathie rekenen van de plaatselijke bevolking. De plaatselijke krant schrijft dan ook: “Vieze Vieze Duitschers. Zij zijn zoo vies, zoo vies, de Duitschers in Vlaanderen, dat ’t onzeggelijk is. Ze loopen al stampende op den weg in de grensgemeenten, de menschen durven er niet toe opzien.

    Maar als ze uit de oogen zijn, reikhalst het volk bij de grenze van verre, naar de draadversperring ziende, terwijl de menschen op den Hollandschen kant staan te roepen en te wijzen, hoeveel gevangenen en hoeveel kanonnen de Duitschers verliezen.”

     

    ook een val voor de Duitsers zelf

    Maar ook bij de Duitsers vallen er slachtoffers. Zo ontvangt een Duitse grenswacht tussen Sas van Gent en Assenede een brief met een foto van zijn vrouw en kinderen en brieven van zijn twee broers aan het front in Rusland. In zijn blijdschap wil hij het portret aan de Nederlandse grenswacht laten zien en steekt hij de enveloppe op de punt van zijn bajonet. Op een ongelukkige manier komt de bajonet met de draad in aanraking en stort de man tegen de grond. Hij is niet op slag dood, maar wordt in een zeer bedenkelijke toestand weggedragen. Veertien dagen later wordt gemeld dat de Duitse soldaat het hospitaal in Assenede mag verlaten, maar dat hij krankzinnig is geworden.

     

    en nog meer slachtoffers

    Op het einde van 1916 wordt Karel Cornelis, vader van zeven kinderen, een Assenedenaar van de Staak, aan de grensversperring geëlektrocuteerd als hij een pakje over de draad wil werpen.

    In januari 1917 is er nog een mislukte poging om de draad over te steken. Een man van Kaprijke wordt dan doodgeschoten aan Maagd van Gent. Om de draad over te klimmen, heeft hij een dubbele ladder mee. De eigenaar van deze ladder is blijkbaar Emiel Rijckaert, schepen in Boekhoute. Deze wordt aangehouden, samen met zijn zoon en twee knechten. Ze worden ’s morgens vroeg in twee rijtuigen weggevoerd.

    En nog eens enkele maanden later, op 31 augustus 1917, valt er in Boekhoute nog een slachtoffer, August Rammeloo. August is een herbergier en handelaar in kolen, woont in de Graafjansstraat en is vader van acht kinderen. Niet ver van Philippine wil hij een stuk hout dat in de elektrische draad is blijven hangen wegtrekken en wordt daarbij onmiddellijk gedood. Hij is dan 71 jaar oud.

    In januari 1918 valt er nogmaals een Duits slachtoffer. Bij de Haven in Boekhoute, aan de grens met Philippine, wil een 46-jarige Duitse soldaat een haas van de elektrische draad nemen. Bij dit ongelukkige manoeuvre wordt hij door de draad gedood. De hongerige soldaat laat een vrouw met zes kinderen achter.

     

    Tekst: Frank Baete

    Foto boven: de elektrieken draad aan de Poeldijkstraat in Assenede. Hier zijn de  prikkeldraden goed te zien. In de verte patrouilleert een eenzame soldaat.

    (Collectie: archief “De Twee Ambachten”)

     

  •  

    Hippoliet van Caesele, Den Djaak, was geboren Maldegem en 34 jaar oud toen de oorlog uitbrak. Tijdens de bezetting ging hij regelmatig over en weer bij de grens. In eerste instantie met familiecorrespondentie, maar later ook met berichten van frontsoldaten of vluchtelingen. Na de plaatsing van de Dodendraad ging Den Djaak door. Zelfs toen hij werd gezocht door de Duitsers. Hij smokkelde ook mensen de grens over: onder andere vrijwilligers of achtergebleven soldaten die zich bij het Belgische leger wilden voegen, burgers die gezocht werden en spionnen.

     

    Duitse deserteur

    Op een dag kwam hij in contact met een Duits militair die wilde deserteren. Na enkele dagen stemde den Djaak in om de man over de grens te brengen, den Djaak begon de Duitser steeds meer te wantrouwen. Toen ze in Nederland waren wilde de soldaat terug naar België. Hij was bang om in Nederland geïnterneerd te worden en dacht veiliger te zijn in het bezette België. Toen wist den Djaak dat deze Duitser op hem was afgestuurd om zijn smokkelroute te ontdekken en mogelijk om hem te laten oppakken. Bij terugkeer nam Den Djaak een besluit: hij of ik. En op korte afstand van de dodelijke draad gaf hij de Duitser een duw waarna deze overleed aan de draad. Den Djaak verdween in Nederland want hij had een zending met waardevolle stukken bij zich die absoluut niet in Duitse handen mocht vallen. Den Djaak leefde ondergedoken maar werd soms toch verklikt. Meerdere keren wist hij te ontsnappen maar hij liep daarbij verschillende schotwonden op.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Doodstraf

    Uiteindelijk werd hij gepakt en verscheen hij voor de strafrechtbanken van Brugge en Gent. Hij werd zwaar onder druk gezet, maar loste geen woord, ook niet toen hij veroordeeld werd tot de dood met de kogel. Zijn straf werd kort daarop omgezet in levenslange hechtenis en hij werd gedeporteerd naar Duitsland. Tijdens zijn gevangenschap overleed zijn vrouw en een van zijn kinderen. Hij is vereerd omdat hij zijn vaderland verdedigd heeft. Eerst met de wapens, daarna door gevaarlijke heimelijke diensten. Hippoliet van Caesele, Den Djaak, stierf uiteindelijk te Maldegem in 1951.

     

    Bron: Cyriel Cauwels in Vrij Maldegem 1971

    Foto’s: een hek in de Dodendraad bij de provinciale grenspaal tussen Maldegem en Eede. Herkomst: grensmarkeringen.be

     

  •  

    In de nacht van 12 juli 1915 werd Leander Waeghe dodelijk in borst en hoofd getroffen door kogels van Duitse schildwachten. Dit gebeurde op de Hazegraspolderdijk in Knokke, vlak bij de Nederlandse grens. Leander Waeghe smokkelde regelmatig brieven van Knokke, via Retranchement naar Sluis. Brieven voor strijdende Belgen aan het front. Hij had in de grond onder de elektrische draad een houten kuip aangebracht. De opening van de kuip had hij gecamoufleerd.

     

    Foto: vier wachters bij het dode lichaam van Leander Waeghe. Collectie: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Het Leven

     

  •  

    4 augustus 1914 valt Duitsland België binnen. Het is pas eind oktober dat de Duitse troepen Neerpelt volledig bezetten en alle treinverkeer blokkeren.

    Burgemeester Moonen vlucht naar Valkenswaard en vraagt aan enkele kompanen in Neerpelt om de Cereal Company op te starten. Het werd een van de bekende spionage netwerken en het kende hier in de grensstreek veel succes.

    Men probeerde alle Duitse activiteiten en bewegingen van het leger te registreren en zoveel mogelijk mensen te helpen vluchten naar het neutrale Nederland. Maar de Duitse bezetter spande eind 1915 al de eerste elektrische draad op de grens. Zelfs door het moerassige Hageven kon men nog moeilijk vluchten. Ook brieven naar het front van Neerpeltenaren – die opgeroepen waren bij het uitbreken van de oorlog – werden door ‘kleine’ spionnen de grens overgebracht. Vele avonturiers waren stiekem lid van de Cereal Company.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Jaak Tasset, een ‘kleine’ spion

    Zo iemand was Jaak Tasset, een kleine keuterboer uit de Zonhoek, die een vernuftige manier gevonden had voor het overbrengen van brieven via Nederland en Engeland naar het front. Briefsmokkel in een petroleumkruik werd hem fataal. Hij werd verraden en betrapt. Dit betekende ook de dood met de kogel voor hem. Hij werd gefusilleerd te Hasselt op 14 juli 1916. Het stoffelijk overschot van volksheld Tasset werd in 1919 terug overgebracht naar Neerpelt. In 1921 kreeg hij een gedenksteen op het kerkhof en een straatnaam toebedeeld.

    Maar ook heel wat andere Neerpeltenaren kregen het aan de stok met de Duitse bezetter. Frans Laukens wist dan weer met een list te ontsnappen in het  Hageven. Jefke Peeters – frontman van de Cereal Company – moest ook op de vlucht naar Nederland. Evenals Louis Loos. E.H. Ballings en directeur Peuskens van het college moesten liegen tegen de Duitsers voordat ze opgepakt werden. Het waren spannende tijden.

     

    Bron: Paul Cuyvers van de heemkundige kring Neerpelt

     

  •  

    De eerste prikkeldraadversperring aan de grens werd eind 1914 en begin 1915 geplaatst en in de loop van 1915 door de elektrische draad vervangen. In 1916 moesten de grensbewoners eerst verhuizen tot op 70 m van de grens. In het begin van 1918 tot op 200 meter. Niemand mocht nog in die zone komen op gevaar voor zijn leven of van gevangenisstraf, alle grond daartussen moest braak liggen.

    De Block uit Stekene werd gedood tijdens het smokkelen van vlas, een Nederlandse soldaat in de Kemel ook. Parochiaan Petrus van Guyse werd tijdens het smokkelen van vlas in de avond doodgeschoten door de Duitsers op de Trompe. Alfons Triest en Cyrille Aerts op Hollands grondgebied. De eerste tijdens het passeren van de grens en de tweede omdat hij enkele kilo’s bloem naar de grens wilde brengen voor zijn familie die in België was gebleven.

     

    De bevolking van dit gebied was door de komst van de Dodendraad verspreid. Meer dan 400 bewoners waren weg, de meesten naar Nederland. Bovendien werden 39 huizen langs de grens beschadigd of afgebroken door de Duitsers om spionage tegen te gaan. Dit zorgde ervoor dat het gebied een afstotelijke puinhoop geworden was.

     

    Toen uiteindelijk op 11 november 1918 de wapenstilstand getekend werd was het een uitbundige vreugde. Een paar uur later was de elektrische versperring totaal verdwenen: stroomdraden en palen waren in een oogwenk verdwenen en de grens tussen België en Nederland was weer open. Het was een drukte over en weer om elkaar weer te zien, te spreken en nieuws te horen van hen die al jaren weg waren. Want jarenlang was er geen enkele manier om contact met Nederland te hebben. Er was zo’n afstand ontstaan, alsof België en Nederland nooit buren waren geweest.

     

    Foto: Duitse wachters bij de doorgang in de Hellestraat in Stekene.

    Collectie: Luc Dullaert, Heemkundige kring d’Euzie.

     

  •  

    Zondag 13 augustus 1916 vond in Neeritter een noodlottig ongeval plaats. Boer Leeters woonde op Belgisch gebied, op de pachthoeve Keyershof. Die hoeve werd echter door de dodendraad van België gescheiden. Boer Leeters ging aan de draad achter zijn hoeve met enkele familieleden praten. Hij reikte een Duitsche soldaat een boterham aan, maar raakte daarbij ongelukkiger wijze de elektrische draad. Hij was op slag dood. Zijn dochter, die hem wilde bevrijden, kreeg brandwonden, maar kon door de Duitser met een isoleerstok worden gered.

     

    Bron: De Nieuwe Koerier 19 augustus 1916

     

  •  

    Na de wapenstilstand op 11 november 1918 werd de gehate draad snel afgebroken. In alle gevallen ging het sneller dan de opbouw. Iedereen kon wel iets gebruiken. Zeker voor elke boer waren palen en draad bruikbaar als omheining. Vanuit het Nederlandse Thorn was de hulp wel overdreven. Op 14 november 1918 voelden de Kessenicher burgemeester Franciscus Lamberigts en gemeentesecretaris Jacobus Lamberigts zich verplicht per brief de burgemeester van Thorn te wijzen op de diefstal van palen en draad aan de grensversperring door de inwoners van Thorn. Men werd dringend verzocht alles ter plaatse terug te brengen en verdere vernielingen te stoppen. De gemeente Kessenich had de palen immers ook moeten leveren.

     

    Bron: Thieu Wieërs

     

  •  

    Alcide Dumont, een bewoner van de Frans-Waalse grenstreek, besluit in september 1917 om samen met twee dorpsgenoten naar Nederland te vluchten en van daaruit naar het front te trekken. Hij is op wraak uit omdat de Duitsers in 1914 zijn vader hebben doodgeschoten.

     

    Na een aantal lange dagmarsen komen de jongelingen aan bij de Dodendraad in Meerdonk nabij hoeve ‘Fort Spinola’. Alcide en zijn kompanen hebben onvoldoende geld om een passeur te betalen en willen op eigen houtje de draad overwinnen. In de nacht van 20 op 21 september 1917 sluipen de mannen naar de draad. Ze maken plannen om door de twee onderste draden door te glippen. Wanneer Alcide door een onoplettendheid zijn elleboog op de onderste stroomdraad legt heeft dit fatale gevolgen. De Duitse wachters komen aangesneld en de twee vrienden van Alcide kunnen slechts op het nippertje vluchten.

     

    Bronnen:

    Vanneste, De Doodendraad, Gent, 2013

    Overlijdensregister Meerdonk, Gemeentearchief Sint-Gillis-Waas

     

  •  

    Tijdens de eerste wereldoorlog had de Duitse bezetter grote problemen met de wegvluchtende Belgen en de smokkel in de grensstreek. Ze besloot tot een drastische maatregel en plaatste een elektrisch geladen draad langs de Belgisch-Nederlandse grens. Tussen Moershoofde, Kantijne en Vuilpan viel er een stukje België binnen de grens maar buiten de draad. Dit gebied wordt 'Klein België' genoemd. De inwoners zaten gevangen tussen de draad en het Leopoldkanaal, dat ze niet over konden omdat de brug was vernield.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    De kinderen in 'Klein België' konden niet naar school dus werd er een school opgetrokken in een fabriek. Twee dochters van Edouard de Taeye boden aan om hier les te geven aan de kinderen.
    In Moershoofde woonden mensen aan de draad en op een bepaald moment kwam er een bericht van de Duitsers dat zij hun huizen moesten ontruimen. Karel De Meulemeester, Edouard de Taeye en Arthur Geisel sloegen de handen ineen om de belangen van 'klein België' te vertegenwoordigen. Ze vertelden de Duitsers dat niemand zou vertrekken. Een deel van de bevolking zat vast omdat ze aan de ene kant niet naar Nederland konden door de draad en aan de andere kant konden ze ook België niet verder in omdat de brug over het Leopoldkanaal was afgesloten. Ze hebben toen aan de Duitsers gevraagd of de draad omgelegd kon worden en de Duitsers hebben dat toegestaan. Maar ze moesten het zelf doen en ze hebben er ook voor moeten betalen. Nu de draad verplaatst was had het grote voordelen voor alle inwoners van 'Klein België'. Zo konden ze naar Nederland om goederen te halen en waren ze voor de kerkgang aangewezen op de Nederlandse plaats Eede. 'Klein België' groeide uit tot een uitermate geschikte smokkelplaats. Goederen die over de Nederlandse grens waren gebracht verbleven in een relatief veilig stukje. Het huis van Karel De Meulemeester stond op Belgisch grondgebied en zijn schuur stond in Nederland. Smokkelaars brachten alles naar de schuur en hij bracht het naar België. Er werden allerlei methodes bedacht om over de draad te komen en op de een of andere manier berichten uit te wisselen. Een brief werd bijvoorbeeld in Nederland naar aan de draad gebracht en daar over de draad gesmeten. Ook hebben ze geprobeerd om onder de draad te kruipen en daar een tunnel te maken. Door polsstokspringen, met een lange stok, probeerde men de draad over te komen. Daarnaast maakte men ingenieuze toestellen. Bijvoorbeeld open klappende tonnen waar men door kon kruipen. Dat was natuurlijk zeer gevaarlijk want de minste aanraking aan de draad had de dood tot gevolg.

     

    Uitgebreid verhaal over Sint Laureins:

    http://raymondstrymes.blogspot.com/p/de-dodendraad-te-st.html

     

  •  

    Frans de Bont spioneerde voor het Britse leger tijdens Eerste Wereldoorlog. Hij bracht boodschappen over vanuit Turnhout door de grote poort in de Dodendraad te Ravels naar zijn geboortedorp Weelde. Deze boodschappen zaten verborgen in een holle sleutel: een sleutel die open gevezen kon worden. In de holle opening was plaats voor een kort bericht. Na de oorlog ontving Frans De Bont de British War Medal. Volgens het doodsprentje van Frans de Bont was hij ook Ridder in de Orde van Leopold II, drager van het Oorlogskruis 1904-1918 en van verschillende eretekens.

    De ‘held’ van dit verhaal werd kassier van de Nationale Bank van België in Turnhout. Zijn broers Henri en Gust de Bont werden onderwijzer aan een privéschool in Turnhout. De drie broers bleven bij hun ouders wonen en stapten elke dag door de heide van Weelde naar Turnhout en terug. Na de overplaatsing van Henri naar een schooltje in Merksplas bleven Gust en Frans heen en weer stappen tussen Weelde en Turnhout.

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Passierschein

    In 1915 werd door de Duitsers ‘de Dodendraad’ aangelegd. Turnhout lag in bezet gebied, maar Weelde lag ten noorden van de draad. De twee broers zouden een ‘Passierschein’ van de Duitsers hebben gekregen om ‘den draad’ tweemaal per dag te mogen passeren. En wel door een 'poort’ aan de brug over het kanaal in Ravels.

    De broers werden in Turnhout gecontacteerd door iemand die voor de Britse spionagedienst werkte. Gust de Bont vond dit te link en besloot om de Dodendraad te vermijden. Hij vestigde zich in Turnhout en trouwde in 1915 met Marie-Louise de Clerck. Zijn broer Frans begon wel te werken voor de Britse geheime dienst, waarschijnlijk de Secret Service. Hij was de geschikte persoon om

    berichten over te brengen naar de andere kant van de Dodendraad.

    Zijn schoonzuster, Maria Hortentia de Bont-Van Ael, smokkelde de berichten vanuit Weelde over de Nederlandse grens tot in Baarle-Hertog. Zij was gehuwd met Alfons de Bont, een broer van Frans. In de Eerste Wereldoorlog was hij onderwijzer in Baarle-Hertog. Vanuit Baarle-Hertog konden de berichten rechtstreeks overgeseind worden naar de Britse Secret Service. Ook Maria Hortentia de Bont-Van Ael heeft een British War Medal gekregen.

     

    Opgerold

    Het is onduidelijk hoe lang Frans de Bont agent is geweest voor de Britten. Wel is bekend dat de hele filière van de spionagedienst door de Duitsers werd opgerold tot in Turnhout. Frans ontsnapte aan gevangenneming doordat de Duitsers bij de Duitsers bij de ‘verkeerde’ De Bont terecht kwamen. Gust de Bont was als onderwijzer namelijk beter bekend in Turnhout. Maar de Duitsers konden hem niets ten laste leggen. Het net van de Secret Service in België werd eind 1916 volledig geëlimineerd.

     

    Bron: Michel de Bont

    Foto boven: collectie Hans van Lith

     

  •  

    Pa en ma van Looveren uit Wuustwezel hadden een zoon Jan. Jan woonde in Meer, samen met zijn zwangere echtgenote Maria Lenaerts en twee kleuters. Ze waren gescheiden door de draad en hadden elkaar al jaren niet kunnen zien. Na het afkondigen van de wapenstilstand wilden ze graag zo snel mogelijk naar opa en oma. Jan wilde hen vertellen dat hij een nieuwe boerderij had gekocht.

     

    Ze besloten via de draad te gaan. Men had hen gezegd dat de elektriciteit inmiddels van de draadversperring was gehaald. Jan pakte de draad met beiden handen vast, maar de stroom was nog niet van alle vakken af gehaald. Door de schok was Jan op slag dood, hulp halen had geen zin meer. Zo werd hij het laatste slachtoffer van de dodendraad, zelfs nadat de oorlog al voorbij was.

     

    Bron: Guido van Wassenhove

     

  •  

    Jan van Dorsselaer werd geboren te Lamswaarde in 1887. Zijn vader was koopman en commissionair voor suikerbieten. Tevens baatte hij café “de suikerbiet” uit en zijn vrouw een winkel in kruidenierswaren, stoffen, band etc. Jan werd timmerman en huwde Maria van Driessche. Ze kregen een dochter Liza en zoon Jacobus.

     

    In de nacht van zeven op acht februari 1918 probeerde hij, volgens overlevering, voor de eerste keer zijn geluk in de smokkel naar België. Wat werd gesmokkeld is onbekend, evenmin wie zijn maten waren. Als locatie werd de Muggenhoek in de Prosperpolder uitgekozen naast het erf van de familie Van Royen die in “niemandsland” woonde. Tijdens zijn poging de draad te passeren, raakte hij die en was op slag dood. Het lijk werd door de Duitse grenswachten weggehaald. Zonder enige plechtigheid of familie is Jan begraven op het kerkhof te Prosperpolder. Een houten kruis markeerde het graf totdat ook dat verdween.

     

  •  

    Deze regio stond vooral bekend vanwege verscheidene  zeer actieve spionagediensten. Eén van de gekendste is het netwerk ORAM, zone 3, sector 4, werkzaam tussen de Rode Sluis en Overslag. Zij maakten gebruik van het krekengebied en de uitgestrekte polders om militaire documenten, rapporten en andere briefwisseling over en door de draad te smokkelen. De Duitse schildwacht aan de draad moest eerst worden omgekocht, meestal met een kruik jenever.

     

    Een getuigenis van Alice Michiels uit Wachtebeke, opgetekend in 1984: “Karel Michiels was passeur. De draad stond aan de rand van Smolenaers kreek. Ze gingen er over met twee ladders, de draad was redelijk hoog, drie tot vier draden boven elkaar. Ze plaatsten aan elke kant een ladder, bovenaan tegen elkaar. Vervolgens waadden ze door de ondiepe kreek naar Nederland”.

     

    In november 1917 werd het netwerk volledig ontmanteld nadat enkele leden werden verraden. Twee van hen, de gebroeders Verschraegen uit Moerbeke, eerder actief als koeriers, werden op 18 mei 1918 in Gent gefusilleerd.

     

    Boven: detail van Duitse stafkaart van april 1918 met traject elektrische draad (blauwe kruisjes) Bron: archief UCL, fonds ORAM FE 023, d.135.

     

  •  

    De vader van René Burggraeve uit Moerkerke had als voerman van de Duitsers een pas gekregen om regelmatig met paard en wagen van Moerkerke naar Brugge -heen en terug- te rijden. Deze 'schein' was verleend op verzoek van het 'Plaatselijk Spaans-Amerikaanse Bevoorradingskomiteit' en mocht alleen dienen om in Brugge de nodige distributie-levensmiddelen voor Moerkerke af te halen. Hij nam zijn zoon René als hulpje mee op deze tochten. Al gauw namen zij vanuit Moerkerke zakken graan, vlees of aardappelen mee die ze van een boer of smokkelaar konden kopen en waar ze in Brugge in ‘t geheim ‘dik geld’ mee konden verdienen. In het begin ging het nog om kleine hoeveelheden smokkelwaar, maar al gauw kregen ze meer lef en namen ze meer risico’s. Daarmee verdienden ze een extra 'vette stuiver' die voor het grote huishouden goed van pas kwam, maar het kon ook gevaarlijk zijn.

    Bij controles door de Duitsers werd er steeds oppervlakkig in de wagen gekeken en werd de waar onder de lege zakken niet ontdekt. Totdat het een keer goed misging en alles van de wagen werd gegooid en de zakken vol rogge tevoorschijn kwamen. René kon het niet aanzien hoe zijn vader werd afgeranseld en wil ingrijpen, maar wordt tenslotte zelf ook in elkaar geslagen.

    Vader Burggraeve wordt voor 18 dagen gevangen gezet en René zint op wraak om het de Duitsers betaald te zetten dat ze zo afgeranseld zijn. Omdat hij kort daarna wordt opgeroepen om voor de Duitsers te werken besluit hij naar Nederland te vluchten om vandaar naar Engeland uit te wijken en zich als vrijwilliger aan te melden. Aldus zou hij in de Belgische loopgraven terecht komen en zijn wraak een vaderlands verloop kunnen geven...

     

    Op een avond trekt hij via Den Hoorn in de richting van café ‘Kongo’, tussen Lapscheure en Middelburg. Om in Nederland te komen, heeft hij het plan met een polsstok over de elektrische grensafscheiding springen. Hij sluipt tot tegen de elektrische draad. Pas dan ziet hij het onmogelijke van zijn plan: de drie draadversperringen liggen veel te dicht bij elkaar.

     

    Twee weken later doet hij een nieuwe vluchtpoging; ditmaal met behulp van een tang. Hij nadert al sluipend de grensversperring. Plots ziet hij twee Duitse schildwachten, pinhelm op het hoofd, geweer in de linkerhand. Zij staan met de rug naar hem toe. René wacht. Het lijkt eindeloos. Als de mannen elk een andere richting uitgaan, wipt hij recht en spurt naar de plaats waar de Duitsers stonden. Hij valt op zijn knieën. Met beide handen grijpt hij de tang en knipt de onderste draad door. Meteen klinkt een alarmbel. Een lichtstraal glijdt over de grond! Knip! Een tweede draad springt stuk. Hij legt zich plat en kruipt door het brede gat.

    "Wer da?" Het is een zware, langgerekte roep. Bewegingloos blijft hij liggen. "Wer da?" klinkt het opnieuw, nu dichterbij! Twee schoten knallen!

    René loopt, duikt in een gracht, blijft verborgen voor de glijdende lichtbundel. Hij is over de grens. Achter een hoge dijk ziet hij het dak van een woning. "Het huisje van weduwe Wiene," herinnert hij zich. Daar is hij veilig.

     

    Tekstbewerking: Denis Raman

    Foto: Nederlandse grenswachters bij de Dodendraad langs de Damse Vaart. Collectie: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Het Leven.

     

  •  

    Smid en landbouwer Joseph Brouns (1861-1935) huwde in 1888 met Maria Hubertina Coolen (1856-1900) en woonde in het huis ‘de Masterd’ in het Leu te Ophoven. Samen kregen zij 10 kinderen, waarvan er acht (!) zeer jong stierven. Twee van deze tien kinderen bleven dood aan de elektrische draad, nl. Maria Elisabeth (1890-1918) en Pieter Hubertus Joannes (1892-1916).

     

    Joseph trouwde een tweede keer met Lucia Vandewinkel (1870-1953). Samen met haar kreeg hij nog 6 kinderen. Lucia Vandewinkel was vóór dit huwelijk al twee keer getrouwd. Daarvan had zij vijf kinderen. In totaal had Joseph Brouns dus 21 kinderen en stiefkinderen…

     

    Zijn zoon Pieter Brouns overleed op 30 mei 1916 om 21 uur te Molenbeersel op 23-jarige leeftijd. Hij moet één van de eersten zijn geweest die dood bleef aan de draad aangezien de draad pas in mei 1916 in Molenbeersel operationeel was. De aangifte van zijn overlijden gebeurde door de gemeentesecretaris en de veldwachter. In de parochieregisters staat vermeld dat hij ‘onverwacht en door electrocutie overleden’ is.

     

    Zijn dochter Maria Elisabeth (Betje) Brouns overleed op 8 januari 1918 om 2 uur in Molenbeersel op 27-jarige leeftijd. De aangifte van haar overlijden  gebeurde op 22 januari 1918 door de veldwachter en de gemeentesecretaris. Ze werd op 12 januari 1918 begraven te Ophoven. In het overlijdensregister schreef de pastoor van Ophoven dat ze geëlectrocuteerd werd (“inopinate et misere electrocuta”).

     

    Op het einde van zijn leven was Joseph Brouns “aangedaan van krankzinnigheid waardoor het nodig was hem in een gezondheids- of verzekeringshuis vast te zetten”. Op 27 september 1935 stierf hij bij de ‘Broeders van Liefde’ te Sint-Truiden, twee weken nadat hij er was opgenomen.

     

  •  

    Belgische vluchtelingen in Reusel en omgeving

    Dat Reusel tijdens de Eerste Wereldoorlog helemaal gespaard bleef klopt niet. In Arendonk waren veel mannen werkzaam in de sigarenindustrie. Door de oorlog kwam de sigarenmakerij in Arendonk stil te liggen. Veel mannen gingen in Reusel wonen. In Reusel en omgeving zijn tijdens de Eerste Wereldoorlog alle Belgische vluchtelingen en hun verblijfplaats in een bevolkingsregister bijgehouden. Daarin is vastgelegd dat het horlogemakers-gezin van Jan Joseph Leopold (Sjef) Wijnen en zijn vrouw Maria van de Weijer medio 1915 met hun kinderen naar Bladel zijn uitgeweken. Het jonge gezin is het kanaal overgestoken en via de Reuselse Moeren in Reusel terecht gekomen. In Reusel zijn ze doorverwezen naar Bladel en hebben daar aan de Raambrug onderdak gevonden. Hun zoontjes Frans en Charles zijn daar geboren.

     

    Sigaren en klokken

    Voordat de familie naar Bladel vluchtte, repareerde Sjef in de avonduren al klokken en horloges. Overdag verdiende hij de kost met het maken van sigaren. Zijn zoons Tinus en Harrie werden later horlogemakers en hadden samen een horlogezaak in Bladel. Sjef kreeg een bloeiende zaak in Reusel die nu in handen is van zijn zoon. Moeder Maria van de Weijer was een zorgzame en sterke vrouw die zelfredzaamheid hoog in het vaandel droeg. Maria was vroedvrouw en vaak op pad om bevallingen te begeleiden. Haar kinderen moesten dan bijspringen in het snel groter wordende gezin. Vader leerde zijn zonen al op jonge leeftijd het vak van klokken- en horlogemaker. Op latere leeftijd gingen ze naar de vakschool om de nodige papieren te halen voor het horlogemakers-vak.

     

    van Bladel naar Reusel en weer terug

    Begin 1918 ging het gezin in Reusel aan de Hoeven 235 wonen. Het gezin moest de boerderij delen met nog een ander gezin van de familie Wijnen. Ook daar was het aanpassen geblazen want de woonruimte moest met elkaar gedeeld worden. In Reusel werd weer een zoon Charles en een zoon Harrie geboren, in Bladel ging het gezin weer aan de Raambrug wonen. Hier werden in de jaren 1921 tot en met 1933 de kinderen Anna, Emma, weer een Charel, Emma en Jozef geboren. Het wel en wee van het gezin van Jan Joseph Leopold Wijnen is typerend voor vluchtelinggezinnen tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Het moet destijds heel moeilijk geweest zijn om onderdak te vinden en met hun kroost het hoofd boven water te houden.

     

    onderdak aan vluchtelingen

    De grote stroom vluchtelingen moet een grote inspanning hebben gevraagd van de Reuselse gemeenschap. Meer dan 300 vluchtelingen hebben jarenlang onderdak gevonden en gekregen bij particuliere Reuselse gezinnen. De gemeenschap hoefde de vluchtelingen, dankzij de sigarenindustrie, niet financieel te ondersteunen. Het grootste respect verdienen de vluchtelingen die in Reusel en omgeving onderdak hebben gevonden en zich onder heel moeilijke omstandigheden voorbeeldig aan het leven hier hebben aangepast. Vooral de ouders van gezinnen die in een moeilijke tijd het hoofd boven water hielden en zorgden voor hun kroost verdienen daarvoor alle respect.

     

    Lees verder >

     

    Bron: Thijs van der Zanden in ‘De Schééper 102, 2014

     

  •  

    Illegaal goederen de grens overbrengen, smokkelen, is een activiteit van alle tijden. Elders is immers altijd een tekort of een overvloed aan gewenste spullen. In oorlogstijd speelt dat nadrukkelijker maar is het smokkelen gevaarlijker. Dat Nederland neutraal was in WO I had geen invloed, de smokkel tierde zelfs weliger.

    Zolang de grens alleen door soldaten werd bewaakt was het een illegale sport, maar toen in 1916 de elektrische draadversperring was geïnstalleerd werd het heimelijk oversteken van de grens levensgevaarlijk. De uitdaging werd groter en men bedacht zich wel twee keer alvorens men zich overgaf aan een smokkelactiviteit.

     

    Ook Willem (Wilhelmus Cornelis) van Asten was al eens door vrienden benaderd om te assisteren bij het smokkelwerk. Willem, geboren in Bergeijk (31-12-1897), woonde in Valkenswaard. Zijn familie was op één oudere broer na, overleden. Hij voelde er niets voor om zijn leven in de waagschaal te stellen. Toch is Willem op zeker moment overstag gegaan. Misschien was het een nieuwjaarsvoornemen voor 1917 of omdat hij net 20 jaar was geworden. Willem gaf toe aan zijn kornuiten. Dat blijkt uit het afschuwelijke gebeuren in de nacht van 1 op 2 januari. Nabij de Achelse Kluis zou Willem de draadversperring passeren.

     

    De pukkel van Willem was volgestouwd met koffie. Bij de draad aangekomen werd de smokkelwaar over de draad gegooid, waarna hij zelf op beproefde wijze de versperring, tussen de draden door, zou passeren.

    Pech sloeg toe. De pukkel bleef aan de bovenste draad haken. Daar was moeilijk bij te komen.

    De pukkel eraf halen of teruggaan naar huis. Willem had a gezegd dus zou hij nu ook b zeggen: de smokkeltocht doorzetten! Hij moest en zou die pukkel naar beneden halen. Wat hij in vertwijfeling ook bedacht heeft, bij zijn pogingen moet hij zich verstapt hebben. Of zijn evenwicht verloren…  Niemand zal het ooit weten.

    Willem kwam terecht op de met elektriciteit geladen draad. Dat kan niet straffeloos. Hij kwam onder stroom te staan waarbij zijn rechterarm gedeeltelijk verkoolde. Hoelang hij nog geleefd heeft weet niemand. Het bericht van zijn overlijden stond diezelfde dag al in de Meierijsche Courant. Het Eindhovens Dagblad meldde op 3 januari dat Willem de dag ervoor omstreeks zes uur dood was gevonden. De Burgerlijke Stand van de gemeente Achel noteerde vijf uur in de ochtend als moment van overlijden.

     

    Duitse soldaten vonden zijn lichaam, haalden hem van de draad en brachten hem naar het huisje van de wachtpost bij de Nederlandse grensovergang.

    De oudere broer van Wilhelmus Cornelis van Asten, het enige overgebleven familielid, moest met spoed van de legerbasis Boxmeer komen om het lichaam te identificeren. Vervolgens werd de overleden Willem aan die broer overgedragen.

    Willem Cornelis van Asten werd op de Oude Begraafplaats van Valkenswaard begraven.

    Zijn eerste smokkeltocht was tevens de laatste geworden.

     

  •  

    Oorlogsverslag opgesteld door toenmalig pastoor Louis Raes

     

    Als een meer bijzondere eigenaardigheid van den toestand op Overslag moet eindelijk worden gemeld, de opsluiting, tussen twee draden, op een oppervlakte van 200 x 300 meters, van 60 huisgezinnen, met 196 leden, namelijk wanneer in het begin maart 1917, de Duitschers hunnen elektr. draad verplaatsten van de Hollandse grenslijn, naar verderop in België, achter de Kerk en pastorij, en de Holl. van hunne zijde daar eenen terug plaatsen op de grenslijn. Hierdoor werd een toestand geschapen die de menschen hier nooit zullen vergeten, en die ten eeuwigen dage tot schande zal strekken van Holl. beschaving. In afwachting dat hier aanhoren of daartegen verzet kon aangeteekend worden en met alle moeite eenige verbetering kon ingebracht worden, bleven de menschen hier eenvoudig opgesloten en bejegend met woord en daad, als wilde dieren, geen ander aanzien of mededogen waardig. De verbetering die er later aankwam, na veel loopens en moeite, bestond enkel hierin, dat de poort, eerst 3 maal, later 5 maal, eene uur zogezegd wordt open gesteld tot doorgang doch nog met welke plagerij. Alles ging af op Amsterdamsche uur en die uur ging voor of na volgens beloften of goedvinden van den bewaker. Dan het uur des morgens, zogezegd voor het werkvolk was, zoo ongenadig geschikt dat de menschen eerst nog eene uur of eene halve uur daar kunnen loopen al voor ze hun werk kunnen aanvangen des avonds al reeds eene of eene halve uur hun werk hadden moeten staken!

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Regenden ze uit bij slecht weder, of hadden zij afgewerkt, zij moesten het maar weten, er was geen doorgaan. Ging iemand met trein of boot, hij moest het ook wederom maar zoo kunnen doen lukken of hij kon maar voor den draad en poort blijven vernachten. Des Zondags voor de goddelijke diensten wordt men door gelaten vijf of 7 minuten voor den tijd; na de diensten mocht men niets vertoeven, zelfs niet eene mis te bestellen in de sakristie of men stond voor de geslotene poort. Van de diensten ’s namiddags wordt geene rekening gehouden. Van na de Hoogmis bleef de poort dicht geheel den namiddag. Om de menschen er binnen toch niet te laten verhongeren was eenigzins voorzien door een voedingskomiteit, maar ook wederom het was ten koste van wel betaalde prijzen en veel loopens, wat slecht meel, wat bedorven haring, een of twee keeren in het begin wat spek en vet, wat slechten smaakloozen en taaien kaas en veel aardappelbloem (daar waren zij gereed mede). Al de andere benodigdheden daar was geen toelating voor, dat kon men zich maar ontzeggen of trachten te smokkelen, op gevaar natuurlijk van het opgepakt worden en er nog een proces en wat geldboete er bij te bekomen zoals dat overvloedig gebeurden elken dag. Dit alles wordt gedaan, zoo gezegd uit voorzorg tegen de Duitschers die er alles bij wonnen, maar in wezentlijkheit tegen de Belgen die zij alleen hebben geplaagd, geplunderd en getroffen.  Tegenover dit alles toch hebben de menschen zich voorbeeldig, kalm en moedig weten te gedragen met pijn en leed, zeker, in het hart maar met onderwerping en gelatenheid.

     

    Bron: Heemkundige Kring De Vierschaar, jaarboek 2014.

     

    Foto 1: Tijdens de eerste wereldoorlog werd deze koe door de Duitsers aangeslagen.
    De vermoedelijke smokkelaars werden verplicht, zittend op hun knieën, te luisteren hoe een Duits soldaat de koe een uitbrander geeft.

     

    Foto 2: Op het einde van de Langelede, bij de Oudenburgse Sluis, was in de herberg van Philemon Coone en Irma Van Graefschepe het Belgisch Kantoor ondergebracht. Dit was de Duitse Grenzwache nr.3, een grenspost aan de elektrische draad, waar men na controle via een afsluithekken naar de Sint-Elooipolder kon.

     

  •  

    De Maas is de natuurlijke grens tussen de gemeente Stein op de Nederlandse oever, en het Belgische Maasmechelen aan de overkant van de rivier. Veel Belgen vluchtten aan het begin van de oorlog naar het neutrale Nederland. Families deden dit om een veiliger onderkomen te vinden. Er zijn echter ook jongemannen geweest die via Nederland naar Engeland reisden, om van daaruit naar het front langs de IJzer in België te gaan.

     

    Aan het begin van de oorlog kon het vluchten nog via een van de vier veerponten, zoals de veerpont tussen Meeswijk en Berg aan de Maas, die nog steeds bestaat. Later werd de vlucht moeilijker, maar niet onmogelijk. Omdat de Dodendraad niet door het water gespannen kon worden, was het op enkele plekken langs de rivier mogelijk om ongezien onder de draad door te glippen en zo de grens over te steken naar de dorpen Meers en Maasband.

     

    Beeld: fragment kaart collectie Marc Stevens

     

  •  

    fietsroutedodendraadverhalen
    contact
  • verhalen
  • verhalen